215 Vereniging 'De Biesbosch'

215
Vereniging 'De Biesbosch'
Aanwijzingen voor de gebruiker
laatste wijziging 17-04-2025
150 beschreven archiefstukken
Inleiding
Enige decennia voordat daadwerkelijk werd begonnen met de indijking van een gedeelte van de Zuid-Hollandse Biesbosch bestonden er al plannen voor dit project. In 1901 schreef de toenmalige landmeter van het Waterschap 'De vier polders' A. Prins een rapport met de titel 'Welke gronden komen voor eventuele bedijking in aanmerking?'. Door de aanslibbing en vernauwing van de geulen ondervond de exploitatie van de grienden grote moeilijkheden. De verscheping van griendhout kon alleen bij hoge waterstand, omdat de schepen bij laagwater te weinig diepgang hadden. Ook waren veel griendgronden 'uitgeleefd', waardoor ze steeds minder opbrachten. Het bedijkingsplan van Prins werd echter te duur bevonden en daarom niet uitgevoerd.
In 1921 werd door J. Brouwer, de opvolger van Prins, een rapport uitgebracht over de inpoldering van een groot gedeelte van de Zuid-Hollandse Biesbosch. Zijn rapport werd bestudeerd door de Landbouwcommissie en de Technische commissie. De Landbouwcommissie kwam tot de conclusie dat het plan alleen rendabel kon worden uitgevoerd met financiële steun van het rijk, de provincie en/of gemeente. Wel was de commissie van mening dat eventuele inpoldering van het gebied vruchtbare landbouwgronden zou opleveren. De Technische commissie adviseerde positief over de praktische haalbaarheid van het plan. Het voorstel van deze commissie om de afsluitdijk op een andere plaats te situeren zou het nog rendabeler maken. Maar liefst 128 hectare goede landbouwgrond kon op die manier zonder kosten worden gewonnen.
In 1921 werd door J. Brouwer, de opvolger van Prins, een rapport uitgebracht over de inpoldering van een groot gedeelte van de Zuid-Hollandse Biesbosch. Zijn rapport werd bestudeerd door de Landbouwcommissie en de Technische commissie. De Landbouwcommissie kwam tot de conclusie dat het plan alleen rendabel kon worden uitgevoerd met financiële steun van het rijk, de provincie en/of gemeente. Wel was de commissie van mening dat eventuele inpoldering van het gebied vruchtbare landbouwgronden zou opleveren. De Technische commissie adviseerde positief over de praktische haalbaarheid van het plan. Het voorstel van deze commissie om de afsluitdijk op een andere plaats te situeren zou het nog rendabeler maken. Maar liefst 128 hectare goede landbouwgrond kon op die manier zonder kosten worden gewonnen.
Het zou nog enige jaren duren voordat de gemeente Dordrecht serieus over het plan ging nadenken. In 1924 zag het gemeentebestuur wel brood in de uitvoering van het plan. Een van de belangrijkste argumenten om het plan ten uitvoer te brengen was de enorme werkloosheid in de gemeente. In 1925 waren 1.500 van de 8.000 Dordtse arbeiders werkloos. In dat jaar werd fl. 570.000 uitgekeerd aan werkloze arbeiders. Na overleg tussen het gemeentebestuur en het ministerie van Binnenlandse Zaken bleek ook de laatste bereid om gedeeltelijk bij te dragen in de kosten van de arbeidsprestaties van ongeschoolde werkloze arbeiders, die bij de uitvoering van het plan konden worden ingezet. Ook de provincie bleek bereid om fl. 250.000 bij te dragen in het geraamde tekort van bijna fl. 775.000. De voor de inpoldering benodigde gronden lagen grotendeels op het grondgebied van de gemeente Dubbeldam. Het was voor de gemeente Dordrecht derhalve niet mogelijk de indijking zelf uit te voeren. Daarom werd de Vereniging 'De Biesbosch' opgericht. Deze vereniging zou de inpoldering onder financiële verantwoordelijkheid van de gemeente Dordrecht laten uitvoeren.
0p 26 juli 1924 werd de vereniging opgericht en op 31 oktober werd zij koninklijk goedgekeurd. Het aandelenkapitaal van fl. 10.000 werd verstrekt door de gemeente Dordrecht. Omdat het stemrecht binnen de vereniging afhankelijk was van het aandelenbezit had Dordrecht het voor het zeggen. Het dagelijkse bestuur van de vereniging werd gevormd door twee wethouders en de bezuinigingsinspecteur van de gemeente, de landbouwconsulent en een hoofdcommies van het Departement van arbeid en een landbouwer uit Dubbeldam. Op 24 december 1924 sloten de gemeente en de vereniging een overeenkomst voor de inpoldering van de Zuid-Hollandse Biesbosch. De vereniging verplichtte zich zoveel mogelijk werkloze arbeiders uit de gemeente bij de uitvoering van de inpoldering te gebruiken. De gemeente zorgde voor de uitkering van de rijksbijdrage in het loon van de werkloze arbeiders. Ook stond zij borg voor de vereniging tot een bedrag van fl. 3.000.000. Tevens werd door de gemeente een commissie van gemachtigden ingesteld. De zes leden tellende commissie was samengesteld uit raadsleden van de verschillende politieke partijen. Zij traden op als gemachtigden voor de Raad voor het beheer van de aandelen en het nemen van noodzakelijk geachte maatregelen in het belang van een goede uitvoering van het werk. De taken en bevoegdheden werden door de Raad vastgelegd in een instructie.
De definitieve plannen voor de indijking werden gemaakt door J. Brouwer en A.G. Verhoeven. In oktober 1924 stuurden zij een concessieaanvraag aan de Vereniging 'De Biesbosch' met het onteigeningsplan voor de in beslag te nemen gronden en het ontwerp voor de bedijking met een begroting van de kosten en een omschrijving van de uit te voeren werken. Ruim 1.044 hectare moest worden onteigend waarvan 925 binnen het bedijkingsplan viel. Hiervan werd 43 hectare gereserveerd voor de aanleg van wegen, waterleidingen en bergboezems. Voor de aanvang van de bedijking bestond het grootste gedeelte van het gebied uit griend- en rietlanden, water en slikken. Bij de aanleg van de nieuwe dijken werd gebruik gemaakt van bestaande kaden. De richting van de Oost- en Zuiddijk werd mede bepaald door de kaden van het Zuid Poldertje en de Tongplaat. De Zuidwestdijk werd aangelegd vanaf de rivierdijk van de Louisapolder tot aan de noordelijke kade van de Tongplaat. De Zuiddijk werd aangelegd in een terrein dat deels met rijshout, deels met riet was begroeid en doorsneden van diepe kreken, wier ligging alleen in ruwe trekken bekend was.
Om het in te dijken gebied vloedvrij te maken werd de Schenkelkade verzwaard tot rivierdijk. Hierdoor werd aansluiting verkregen op de nieuwe dijken aan de rivierwaterkerende dijk van de Vier Polders. Door de bouw van een uitwateringssluis werd het ook mogelijk om het polderwater uit de aangrenzende polders af te voeren. Tevens kon in tijden van oorlog de polder in korte tijd worden geïnundeerd. In 1926 werden vier werken aanbesteed: het tot rivierdijk verzwaren van de Schenkelkade, het leggen van de Zuidwestdijk met uitwateringssluis, de bouw van twee havens en een betonnen brug en het tot rivierdijk verzwaren van de Tongplaat. Ook de overige kaden werden tot rivierdijk verzwaard. Op 18 maart 1926 werd de eerste spade gestoken door C. Zaalberg, directeur-generaal van de arbeid, namens de minister van Binnenlandse Zaken en Landbouw. Alle genoemde werken werden in 1926 voltooid.
Toen in 1925 een gedeelte van de aan te leggen dijken gereed kwam, werd meteen een begin gemaakt met het ontgrienden en in cultuur brengen van de ingedijkte gronden. Dit vorderde zo snel dat in 1927 een gedeelte van het gebied, ongeveer 150 hectare te huur werd aangeboden. In februari 1927 vond een aanbesteding plaats voor het maken van aarden wegen, het bouwen van 15 polderbruggen en het verharden van ruim vier kilometer binnenbermwegen. Met het verharden van de overige wegen werd in 1928 begonnen. Op 26 juli 1928 werd de nieuwe polder, hoewel nog niet alles was afgerond, geopend door de toenmalige minister van Binnenlandse Zaken en Landbouw, J.B. Kan. In de jaren 1930 zijn er nog plannen gemaakt voor de indijking van een gebied tussen de Noordendijk en de Merwede. Deze zijn echter nooit gerealiseerd.
Toen in 1925 een gedeelte van de aan te leggen dijken gereed kwam, werd meteen een begin gemaakt met het ontgrienden en in cultuur brengen van de ingedijkte gronden. Dit vorderde zo snel dat in 1927 een gedeelte van het gebied, ongeveer 150 hectare te huur werd aangeboden. In februari 1927 vond een aanbesteding plaats voor het maken van aarden wegen, het bouwen van 15 polderbruggen en het verharden van ruim vier kilometer binnenbermwegen. Met het verharden van de overige wegen werd in 1928 begonnen. Op 26 juli 1928 werd de nieuwe polder, hoewel nog niet alles was afgerond, geopend door de toenmalige minister van Binnenlandse Zaken en Landbouw, J.B. Kan. In de jaren 1930 zijn er nog plannen gemaakt voor de indijking van een gebied tussen de Noordendijk en de Merwede. Deze zijn echter nooit gerealiseerd.
laatste wijziging 17-04-2025
150 beschreven archiefstukken
Inventaris
laatste wijziging 17-04-2025
150 beschreven archiefstukken
Kenmerken
Datering:
1901 - 1969
Auteur:
T. Baas (2004)
Omvang:
1,63 meter
Licentie:
Titel inventaris:
Vereniging 'De Biesbosch'
Categorie:
Archiefvormer(s):
laatste wijziging 17-04-2025
150 beschreven archiefstukken