In mei 1880 nam burgemeester De Raadt het initiatief een achttal vooraanstaande Dordtenaren in vergadering bijeen te roepen. Aanleiding waren een circulaire van enige inwoners van Den Haag van december 18979, gevolgd door een circulaire van een aantal invloedrijke Nederlanders van maart 1880. De bedoeling van de circulaires was dat er doormiddel van plaatselijke commissies gelden werden ingezameld voor een huldeblijk aan de civiel- en militair gouverneur van Atjeh in Nederlands-Indië, de tot generaal bevorderde kolonel
K. van der Heijden. Voor zijn optreden tijdens en de oorlog in Atjeh bestond in die dagen grote waardering. Hij werd bestempeld als een dapper en beleidsvol bevelhebber. Als blijk van grote erkentelijkheid daarvoor werd een herinneringsgeschenk op zijn plaats gevonden.
De burgemeester was bereid van de in het leven geroepen Plaatselijke Commissie te Dordrecht voor het Huldeblijk aan de Generaal van der Heijden het voorzitterschap op zich te nemen.
De plaatselijke commissie heeft ervoor gezorgd dat er onder de Dordtse burgerij geld werd opgehaald. 98 inwoners hebben een bijdrage geschonken, zodat na aftrek van de uitgaven, uiteindelijk fl. 161,83 aan de nationale commissie kon worden toegezonden.
Van de in het hele land ingezamelde gelden werd een gedenkpenning geslagen en een herinneringsoorkonde in de vorm van een album met zilverbeslag vervaardigd. In een plechtige bijeenkomst in de loop van 1881 werden deze aan de inmiddels gerepatrieerde en rijk gedecoreerde generaal Van der Heijden overhandigd, met daarnaast een groot geldbedrag, fl. 27.000.

Na de inzameling van gelden in Dordrecht en de afgifte van de opbrengst aan de nationale commissie in 1880 was de taak van de plaatselijke commissie ten einde en werd zij ontbonden.