Natuurlijk ... Dordrecht
Het thema van de Maand van de Geschiedenis in 2025 is 'Natuurlijk'. Ook in Dordrecht zijn vele verhalen hierover te vinden.
Het wapen van Dordrecht met twee griffioenen
1982
Spotprent op de Dordtse Synode (1621)
De besluiten van de Nationale Synode uit 1618, waarin het doel is een religieus conflict op te lossen, wordt niet door iedereen met luid gejuich ontvangen. De daar ingestelde Dordtse leerregels zetten niet alleen de Remonstranten buiten spel, maar leiden ook tot vervolging van hen. De Remonstranten willen dit aan de kaak stellen, maar openlijk kritiek uiten is gevaarlijk in die tijd. Toch blijkt er wel een manier te zijn om dit te doen, namelijk het maken van spotprenten, waarin dieren een hoofdrol spelen. Door bestaande personen uit te beelden door middel van dieren, kan je je mening kenbaar te maken. Je kan je immers verschuilen achter 'De dieren zeggen het.'
Deze spotprent uit 1621 is door de remonstrantse schilder Cornelis Saftleven in opdracht van Petrus Scriverius gemaakt. Wat we in deze spotprent zien, zijn personen die allen een belangrijke rol in de Synode spelen. Zo hangt er aan de muur een kalfskop die Calvijn voorstelt. De voorzitter van de Synode Bogerman is de kraaiende haan die 'Persecutie' (vervolging) kraait. De predikanten Hermannus Faukelius en Jacobus Rolandus, de hoogleraar Daniël Heinsius en overige Synodeleden worden als uilen uitgebeeld.
Ook de schout van Dordrecht wordt niet gespaard. Het is waarschijnlijk dat Hugo Muys van Holy de kat is die in de vensterbank zit. Het lijkt dus ironisch bedoeld om een persoon die luistert naar de naam 'Muys' in dit geval de gedaante van een kat te geven.
Spotprent op de Nationale Synode (1618-1619)
1621
Kauwgom. Dat gooi je nooit op grond, máár dat plak je op de muur!
Zegt iemand: 'Dordrecht', dan zie je aan diens glimlach dat onze stad prachtig, uniek en bijzonder is. Prachtig is onze historische binnenstad. Uniek omdat wij een eiland zijn waar drie rivieren samenkomen om het drukst bevaren waterknooppunt van Europa te vormen. Bijzonder zijn wij door onze eigen 'DNA-muur'. Aan de Tolbrugstraat Landzijde vind je op een muur duizenden soorten, kleuren en vormen aan kauwgom. De gemeente Dordrecht heeft een paar keer moeite gedaan om de kauwgom te verwijderen, maar tevergeefs. Kom niet aan 'onze' kauwgommuur, want binnen no-time wordt de muur weer voorzien van een hoop DNA. Nu weet iedereen natuurlijk wel wat voor nadelige uitwerking kauwgom heeft op de natuur en in dit geval op 'onze' muur. Kauwgom vergaat pas na 20 jaar, dus echt bevorderlijk is het niet.
Daarom komt de gemeente in 2018 in actie en voorziet de muur van een heel groot bord met daarop de wereldkaart afgebeeld, zodat iedereen zijn kauwgom op diens favoriete vakantiebestemming kan plakken. Het idee hierachter was om de muur te beschermen tegen de suikers in de kauwgom en om het straatbeeld te verbeteren. Het idee was leuk, maar binnen één maand werd het alweer weggehaald vanwege protest van de Dordtenaren. Kortom: de gemeente heeft niets te vertellen over 'onze' kauwgommuur! Wij Dordtenaren blijven stug doorplakken, maar wel op de muur … want dat is beter dan op de grond!
De kauwgommuur in de Tolbrugstraat Landzijde
2025
Genoegens van het Dordtse buitenleven
In de zeventiende eeuw krijgt men steeds meer hang naar het buitenleven. Men bouwt steeds vaker buitenhuizen, vaak op al bestaande oude locaties, zoals kloosters, kastelen of boerderijen. Het vermoeden is dat de buitenplaats Hofstede Haaswijk in de Oud-Dubbeldamse Polder eveneens een middeleeuwse oorsprong heeft. Na de inpolderingen van het Dordtse achterland ontstaan er ook veel boerderijen. De eigenaren van deze boerderijen verpachten deze aan een boer. Het in bezit hebben van een boerderij is niet alleen financieel lucratief, maar biedt ook andere voordelen. De eigenaar is gelijk voorzien van een logeeradres. Hij heeft daar permanent zijn, speciaal voor hem vrijgehouden, stijlkamer, de zogeheten 'herenkamer'. Sommige eigenaren van boerderijen weten deze om te toveren tot ware mooie landhuizen. Deze nieuwe mode waait ook over op de rijke Dordtse burgers.
Men verzint van alles om het zich extra naar de zin te maken. Bij de huizen worden mooie wandelpaadjes, serres, bomen, (sier)tuinen en waterpartijen aangelegd. Het bezitten van een buitenplaats heeft nog meer voordelen. Men ruilt zomers de warme en stinkende steden met zijn epidemieën met alle liefde in voor een gebied met een koelere en schonere lucht. En niet in de laatste plaats, het bezitten van een buitenplaats brengt het nodige aanzien met zich mee. Dordtenaren die het zich kunnen veroorloven wijken dan ook steeds vaker, voor tijdelijk verblijf, uit naar Dubbeldam, De Mijl, Wieldrecht en Groote Lindt.
De hofstede Haaswijk te Dubbeldam
1749
Een idyllische bruiloft in het Dordtse achterland
De grote aantrekkingskracht die het landleven heeft op de stadsmens uit zich ook steeds meer in de keuze van de trouwomgeving. In toenemende mate kiezen Dordtenaren het platteland, meestal Dubbeldam of de Groote Lindt, als trouwlocatie. Behalve dat deze dorpen idyllisch aandoen, biedt het trouwen op een buitenlocatie ook de nodige praktische voordelen. De ruimte van het platteland maakt het mogelijk om je bruiloft uitbundig te kunnen vieren. Bovendien kan je van je huwelijksdag gelijk een gezellig dagje uit met de familie maken. Hoe ziet zo'n dag er nu uit? Vanuit Dordrecht vertrekt de hele huwelijksstoet, te voet, per schuit, met de bolderkar of per koets naar de buitenlocatie. Daar vindt de huwelijkssluiting plaats. Daarna houden de gewone lieden in en rondom de herberg een gezellige braspartij. De rijke Dordtenaren houden hun bruiloftsfeest het liefst in de bijgebouwen en de tuinen van de diverse landgoederen.
Met deze ontwikkelingen zijn de kerkelijke overheden niet erg gelukkig. Vanaf 1704 besluit de Oudraad op hun verzoek een hoge boete op het trouwen buiten de stad op te leggen. Deze bedraagt maar liefst 150 gulden. Een geschoolde arbeider moet hiervoor een halfjaar werken. Dit ontmoedigingsbeleid én de afname van een modegril, wat al vóór 1704 om onduidelijke redenen in gang gezet is, maakt dat trouwen buiten de stad steeds minder in trek komt. Aan het einde van de achttiende eeuw verkiezen slechts nog enkele Dordtenaren buiten hun stad te trouwen.
Herberg te Dubbeldam
circa 1745
Kijk eens omhoog! In plaats van in een etalage
Wie door onze prachtige binnenstad wandelt en naar boven kijkt, ziet de mooiste geveltjes, de leukste trapgevels maar ook een hoop 'dieren'. Neem nou de bibliotheek aan de Groenmarkt 153. Bovenop dit mooie pand ligt sinds 1986 een 'gouden' os. Het pand heet dan ook ‘Den Gulden Os’. Het dateert uit de vijftiende eeuw en behoort hiermee tot een van de oudste panden van Dordrecht. De naam werd overigens gegeven in 1525 en heeft vermoedelijk te maken met de vele slagers die zich destijds hadden gevestigd in de Vleeshouwersstraat.
Wie heerlijk wil blijven genieten van onze historische binnenstad moet ook echt een kijkje nemen op de Korte Engelenburgerkade en stilstaan bij het huis 'Bever-Schaep'. Als je naar boven kijkt, weet je meteen welk huis dit is. In 1646 trouwt Willem van Beveren met Cornelia Schaep. Beiden komen uit een regentenfamilie en laten in 1658 dit huis bouwen. Het huis heeft prachtige details van fruit en bloemen maar ook twee tritons, ook wel meermannen genoemd, die elkaar innig omhelzen. Deze tritons zouden, volgens sommigen, kunnen verwijzen naar de gevoelens die Willem van Beveren had voor mannen. Of dit werkelijk zo is, blijft een vraag.
Loop je over de Varkenmarkt dan kijken er vanaf huisnummer 93 drie varkenskoppen op je neer. Op de Wijnstraat kom je bevers, duifjes, eekhoorns, kippen en zelfs een pauw tegen. En zo heeft iedere straat wel iets. Blijf in onze prachtige stad naar boven kijken en zie wat de mensen van vroeger ons nu gegeven hebben.
Gevel in de Vleeshouwersstraat
2025
Het wapen van de familie Van der Mijle
De familie Van der Mijle voert sinds de zestiende eeuw een wapen. Het meest opvallende element op het wapenschild is de eenhoorn. Familiewapens bevatten vaker elementen uit de natuur, zoals bloemen of dieren. Dat kunnen bestaande dieren, maar ook fabeldieren zijn die in volksverhalen voorkomen. De eenhoorn wordt voorgesteld als een paard of veulen met veelal een lange, gedraaide, rechte hoorn op het voorhoofd en met gespleten hoeven en een leeuwenstaart. Blazoenering: van zilver, beladen met een springende eenhoorn van sabel (=zwart), gehoornd, gehoefd en gemaand van goud. Er zijn meerdere versies van het wapen. Meestal zijn alleen de hoorn en de hoeven van goud.
Over de oorsprong van de familie heerst wat onduidelijkheid, maar gedacht wordt dat Arend Cornelisz. (1501-1580) niet in mannelijke lijn van het oudere riddergeslacht van Van der Mijl afstamt. Arend Cornelisz. wordt in 1570 in de adelstand verheven, omdat hij tijdens de Tachtigjarige Oorlog trouw is aan koning Filips II van Spanje. Als beloning hiervoor krijgen hij en zijn nazaten het recht om een wapen te voeren en noemen zij zich voortaan Van der Mijle. Deze naam komt niet helemaal uit de lucht vallen, want zijn vrouw Cornelia Jansdr. van Alblas (ca. 1495-1564) is sinds 1541 ambachtsvrouwe van De Mijl, Dubbeldam, Sint Anthoniepolder, Bleskensgraaf én Kijfhoek. Het geslacht Van der Mijle is in de zestiende en zeventiende eeuw als bestuurders van de stad Dordrecht en als ambachtsheren van Dubbeldam en de Mijl een vooraanstaand geslacht.
Wapen van Arend Cornelisz. van der Mijle getekend in het adeldiploma verleend door Filips II
1570
Het poëziealbum van Maria Rachaël Elisabeth Feijkes (1875-1956)
Een poëziealbum is een album waarin kleine gedichten en versjes van dierbaren worden verzameld. Deze teksten zijn vaak geïllustreerd. De illustraties variëren van ingeplakte droogbloemen tot eigenhandig gemaakte tekeningen van (eveneens) bloemen, landschappen of dieren. De eerste exemplaren van de poëziealbums komen rond de tweede helft van negentiende eeuw uit Duitsland. Dit zijn schriften met kaften die voorbedrukt waren met het opschrift “Poesie” (Duits voor poëzie). Deze schrijfwijze maakt dat het in het Nederlands soms als 'poesie/poeziealbum' met een oe-klank wordt uitgesproken.
Het poëziealbum komt voort uit het album amicorum. Aan de Duitse universiteiten is het de gewoonte om je Bijbel door je medestudenten en professoren te laten signeren, soms voorzien van een begeleidend versje. Nederlandse studenten komen hiermee tijdens hun studiereizen mee in aanraking en nemen het gebruik mee naar Nederland. Het Regionaal Archief bezit een aantal van deze albums waarvan de oudste uit de zeventiende eeuw dateert.
De hiernaast afgebeelde tekening is afkomstig uit het poëziealbum van de domineesdochter Maria Rachaël Elisabeth (Marie) Feijkes. Marie Feijkes heeft tot haar 39e jaar, van 1890 tot en met 1914, in haar poëziealbum laten schrijven. In die tijd is dit niet alleen een aangelegenheid voor jonge meisjes, maar ook voor jonge vrouwen. De in Haarlem geboren Marie Feijkes verhuist op haar vijftiende, met het domineesgezin mee, naar Dordrecht. Zij trouwt niet en oefent ook geen beroep uit. Gedurende haar leven woont zij bij verschillende familieleden in. In 1956 overlijdt zij in Dordrecht op 80-jarige leeftijd.
Poëziealbum van Marie Feijkes
1890 - 1914
Water verbindt
Ons prachtige eiland, omringd door rivieren, brengt ons uitdagingen, maar vooral veel waterpret. Van het adrenaline krijgen op een jetski tot het rennen door een van de fonteinen die Dordrecht rijk is. Overal is er water te vinden. De oudste en misschien wel mooiste fontein is die op het Beverwijcksplein. Deze dateert uit 1894 en is gemaakt van gegoten zink. In 1970 verhuist de fontein tijdelijk naar het Rozenhof om vervolgens in 1997 terug te keren naar het vertrouwde plekje, waar iedereen in alle rust van haar schoonheid kan genieten.
Eén fontein die sinds 2001 vooral onze jongste bewoners enorm veel plezier bezorgt, is te vinden op het Statenplein. Zodra het zonnetje schijnt, zoeken mens en dier verkoeling op door in de fontein te wandelen. Tijdens de Pride en coming out-day kleurt de fontein roze en wanneer het Nederlands elftal voetbalt, kleurt de fontein oranje. Als het kouder wordt dan stopt al de waterpret en kijken wij geduldig uit naar het voorjaar. Het plezier begint dan gewoon weer opnieuw.
Er zijn ook fonteinen die ons brein prikkelen door hun 'uiterlijk'. Deze fonteinen, ook wel 'piemels' of 'kaarsen' genoemd onder de Dordtenaren, zijn ontworpen in 1973 door kunstenaar Hans Petri in opdracht van het Refaja Ziekenhuis. Zij maakten deel uit van een kunstlandschap, maar verbinden nu de wijken Amstelwijck, Wielwijk en Dordtse Hout met elkaar. De fonteinen spuiten al jaren geen water meer, maar na een recente opknapbeurt stroomt het water opnieuw en kunnen wij genieten van dit bijzondere kunstwerk en haar omgeving.
Het Refaja Ziekenhuis met ervoor het landschapskunstwerk van Hans Petri
circa 1980
Het ingepolderde achterland van Dordrecht
In de dertiende eeuw ligt Dordrecht in de Polder De Groote Waard. De ringdijk beschermt niet alleen de stad, maar omdijkt tevens dit enorme landbouwgebied dat loopt van Maasdam tot en met Heusden. De Sint-Elisabethsvloed van 1421 zorgt ervoor dat Dordrecht geheel omringd wordt door water en het Eiland van Dordrecht ontstaat. Veel dorpelingen uit de omgeving, die hun vruchtbare landbouwgrond kwijtraken, vluchten naar Dordrecht. Daarna worden plannen gemaakt voor de herbedijking van dit gebied, maar de tijdsomstandigheden zijn hier nog niet gunstig voor.
Voor de Sint-Elisabethsvloed behoren de gronden rondom Dordrecht tot drie heerlijkheden. Een heerlijkheid is een grondgebied waarbinnen een heer in eigen naam gezag uitoefent. Deze heerlijkheden zijn de Merwede, Dubbeldam en De Mijl. De eigenaren daarvan behouden na de ramp zoveel mogelijk hun aanspraken op hun voormalig gebied. Zij zijn het dan ook die invloed zullen hebben op de latere bedijkingen.
Na enige pogingen begint men in 1603 daadwerkelijk met het droogleggen en indijken van land. De eerste polder is de de Oud-Dubbeldamse Polder. Hierna volgen de Noordpolder (1616), de Zuidpolder (1617), de Alloyzenpolder (1652) en de Wieldrechtse Polder (1659). Tegelijkertijd ontstaan er in het lege landschap boerderijen en buitenplaatsen. Hier en daar ontstaan ook buurtschappen, zoals De Mijl, Wieldrecht, de Eerste en de Tweede Tol en de Kop van ’t Land, maar alleen Dubbeldam groeit uit tot een dorp van enige omvang. Het inpolderen en aanwinnen van nieuw land eindigt in 1926 met de realisatie van de landbouwpolder De Biesbosch.
Kaart van de polder en gronden gelegen onder Dubbeldam
1641
Werkverschaffingsproject Dordtse Biesbosch 1926 - 1935
In 1901 denkt men erover na om gedeelte van de Zuid-Hollandse Biesbosch in te dijken. Inpoldering van het gebied zou vruchtbare landbouwgronden opleveren. Het zou echter tot 1926 duren voordat men daadwerkelijk tot actie overgaat. De slechte economische toestand van na de Eerste Wereldoorlog geeft hierbij de doorslag. Bijna 1/5 van de Dordtse beroepsbevolking is werkloos. Men probeert de werkloosheid tegen te gaan door een grootscheeps werkverschaffingsproject in het leven te roepen. Zo ontstaat het plan om de buitendijkse gebieden in te laten polderen en hiermee zo’n duizend hectare aan polder, de zogenaamde Biesboschpolder, te creëren. Daarbij moet ook infrastructuur zoals, afwatering en bruggetjes aangelegd worden. Overigens voelt Dubbeldam hiervoor weinig, maar de gemeente Dordrecht richt de Vereeniging De Biesbosch op en kan zodoende op inkomsten uit het ingepolderde land rekenen.
Het werkverschaffingsproject bedenkt de huisarts Theodoor Stoop, die zeer begaan is met arme gezinnen. Het project trekt zowel nationale als internationale belangstelling. De volgende jaren bezoeken dan ook veel hoogwaardigheidsbekleders dit project. Voor de tewerkgestelden pakt het minder goed uit. Zij staan over het algemeen minder te springen om hieraan deel te nemen. Dit vanwege het zware lichamelijke werk, het slechte loon en de erbarmelijke werkomstandigheden. Zo moet men lange dagen met kapotte schoenen in de modder werken. In 1931 komen de werknemers tevergeefs in protest tegen de slechte arbeidsomstandigheden. Slechts 7 % van de 2.066 arbeiders blijft tot het einde van het project.
Een rij op rails staande kiepkarren bij de inpoldering van de Dordtse Biesbosch
1926
Terug van weggeweest
Liefde vermenigvuldigt zich als je het deelt, en dit is zeker gelukt bij onze bevers. Daar waar de beverpopulatie voor 1988 gewoon nul was, leven er nu inmiddels honderden bevers in en rondom onze mooie stad. In 1826 wordt de laatste bever gedood door een visser in de IJssel bij het plaatsje Zalk. Een visser ziet de 'concurrent' - de otter - zijn vis inpikken en slaat het dier morsdood met zijn roeispaan. Helaas blijkt dit geen otter te zijn, maar de laatste bever van ons land en is het prachtige dier vanaf dat moment een uitgestorven soort in Nederland. Leuk weetje; in Zalk staat een bevermonument als eerbetoon aan de laatste bever van Nederland.
Nederland blijft ruim 160 jaar bever-loos, maar in 1988 komt hier verandering in. Het Nationaal Park De Biesbosch krijgt een beverreservaat en wordt de aangewezen plek om de bever terug te krijgen in Nederland. Onder toeziend oog van prins Bernhard worden daar de eerste bevers uitgezet, waaronder ook het liefdeskoppel Makker en Moek. Een jaar na het uitzetten van ons liefdeskoppel speelt zich een drama af. Makker en Moek ontsnappen uit het beverreservaat, maar alleen Makker wordt teruggevonden en zijn geliefde blijft voor altijd vermist. Gelukkig vindt Makker zijn eeuwige liefde in Mienke totdat het noodlot toeslaat. Bevers staan bekend om het omknagen van bomen en laat nou juist de boom waaraan Makker aan het knagen is op zijn geliefde vallen. Na vele jaren samen is Makker weer alleen. De beverpopulatie is toegenomen, de liefde heeft zich vermenigvuldigd …
Een van de uitgezette bevers in de Biesbosch
1988
Melkboeren in de Dordtse regio
Sinds jaar en dag bedrijft men in Dubbeldam landbouw en veeteelt. Er zijn vlasboeren, veehouders, melkboeren, akkerbouwers en tuinders. Een bekende tuinder, waaraan het Land van Valk zijn naam ontleent, is Jabobus (Koos) Valk. Op deze afbeelding te zien hoe de melkmeid Geertruida van Heeren (1881-1938) een koe melkt op zijn boerderij op de Reeweg 2 in Dubbeldam. Aangezien Koos Valk tuinder van beroep is, is het waarschijnlijk dat de melk in eerste instantie voor eigen gebruik is. Het eten van pap behoort in die dagen tot het dagelijkse voedsel. Melk als drank voor volwassenen komt pas in de loop van de twintigste eeuw in zwang. Voordien wordt het vooral aan zuigelingen en kinderen gegeven. Alles wat overblijft, verkoopt men. Ook maakt men er wel zuivelproducten, zoals boter en kaas van die eveneens worden verkocht.
Naast het kleinschalige produceren van melk treft men in de Dordtse regio ook heel wat grotere melkboerderijen aan. De heer J. van de Weijde herinnerde zich, dat toen hij opgroeide in Dubbeldam aan het begin van de twintigste eeuw, dat 'als hij van Klein-Indië naar de Schoolstraat fietste alleen al langs twaalf melkboerderijen kwam. De melkboeren waren er in alle soorten en maten. Van klein tot groot.' Op zich is dit niet uniek. In veel Nederlandse dorpen liggen melkboerderijen en melkfabrieken dicht bij elkaar. Tot de jaren 60 van de vorige eeuw worden de melkbussen ongekoeld met paard en wagen vervoerd. De afstand tussen de melkboeren en de fabrieken moet dus wel kort zijn geweest.
Geertruida van Heeren melkt een koe bij boer Koos Valk
circa 1905
De toenemende melkfabricering
Een van de eerste melkinrichtingen, later melkfabrieken genoemd, ontstaat in 1879 in Friesland. In 1912 komen de eerste melkmachines in gebruik. Hierdoor kunnen veehouders in veel minder tijd veel meer koeien melken. Verder komen er steeds meer strikte regels aangaande de hygiëne. Zo wordt in 1916 de pasteurisatie (een verhittingsproces om het aantal micro-organismen te verminderen) verplicht gesteld en komen er in 1941 wettelijke bepalingen over het vetgehalte in melk. Melkfabrieken maken het mogelijk om aan deze eisen te voldoen. Bekende fabrieken uit Dordrecht en omstreken zijn onder andere de Coöperatieve Melkinrichting en Zuivelfabriek Graafstroom te Bleskensgraaf (opgericht in 1908), de Maasdamse Melkfabriek (opgericht in 1938) en de Dordrechtsche Melkinrichting (opgericht in 1897).
Halverwege de twintigste eeuw draaien melkfabrieken op volle toeren. Het drinken van veel melk is goed voor de gezondheid, zegt men. In 1935 wordt dan ook schoolmelk ingevoerd. Eerst komen de Rotterdamse scholen aan de beurt. In die scholen deelt men dagelijks melk uit 'aan het behoeftige schoolkind waarvan de ouders niet over de financiële middelen beschikken om hun kinderen driemaal daags een volwaardige maaltijd voor te zetten.' Er wordt door de melkfabrieken en het ministerie van Landbouw flink reclame gemaakt voor het drinken van melk. Nu staat niet alleen maar het gunstige effect op de gezondheid voorop. Er is een melkplas ontstaan die weggewerkt moet worden. Promotiecampagnes moeten het consumeren van melk bevorderen. Hierbij dient het massaal drinken van melk ook een economisch doel.
Van eigen land: recepten voor gezonde voedzame spijzen. Melk - 3x daags een glas voor elk
circa 1935