Slavernij en verzet

The rebellion of a slave on a slave ship
Musée du Nouveau Monde, La Rochelle
1839
Slavernij is de meest extreme vorm van onvrijheid. Tot slaaf gemaakte Afrikanen werden door witte mensen niet gezien als een persoon of burger, maar als goederen en bezit. De staat hielp de eigenaren daarbij door het vast te leggen in wetten. Zo was er een wet dat kinderen van een tot slaaf gemaakte vrouw niet vrij waren, maar eigendom van de eigenaar. Racisme was de manier waarop de eigenaren de ongelijkheid verder in stand hielden. Witte mensen en hun cultuur werden als beter en meer neergezet en Zwarte mensen en hun cultuur als slechter en minder. Ook de kerk droeg bij aan de ontmenselijking van tot slaaf gemaakte mensen.
Hiertegen was altijd verzet. Vanaf de gevangenschap in Afrika, tijdens de gedwongen overtocht en in de koloniën op de plantages. Een van de opstanden was die van Tula samen met Sablika, Carpata, Louis Mercier en Pedro Wacao op Curaçao. Er was ook verzet op andere manieren. Door langzaam te werken, te vluchten van de plantages of het doorgeven van hun eigen cultuur. Verzet kon leiden tot meer vrijheid. Hier was veel moed, kracht en creativiteit voor nodig. Het was ook gevaarlijk. De straffen waren extreem gewelddadig en velen kregen de doodstraf. Dat mensen toch in verzet kwamen en hun cultuur behielden, laat zien dat ze de opgelegde onvrijheid niet accepteerden.
Opstand op het schip De Hoop van Dordrecht
Voordat tot slaaf gemaakte mensen gedwongen vervoerd werden naar koloniën, moesten zij te voet van het binnenland naar de kust van West-Afrika lopen. Soms moesten ze dagen, weken of maanden op plekken blijven, voordat zij bij de kust aankwamen. Dit was een uitputtende reis die velen niet overleefden. Sommigen probeerden te ontsnappen, ondanks het grote risico om opgejaagd, mishandeld of gedood te worden. Na deze zware tocht werden zij door de WIC gevangengezet in forten aan de kust. De gevangenissen waren smalle, benauwde ruimtes zoals Fort Elmina in Ghana.
De schepen voor de mensenhandel bleven vaak maandenlang langs de West-Afrikaanse kust varen. Pas daarna volgde de zware en traumatische reis naar Amerika en het Caribisch gebied. De reis duurde gemiddeld drie maanden. Zij werden onderdrukt en het geweld van de bemanning tegen tot slaaf gemaakte mensen was fysiek, seksueel en emotioneel. Hiertegen was verzet op de schepen. Het water bood voor sommigen een laatste uitweg. Door overboord te springen, probeerden ze te ontsnappen aan de slavernij. Ze kozen daarmee bewust voor de dood in plaats van voor gevangenschap. Anderen planden en voerden opstanden uit.
Op het schip De Hoop van Dordrecht kwamen mensen in 1773 in opstand. In Nederlandse kranten is te lezen hoe twee bemanningsleden waren vermoord op het schip. Over de Afrikanen, hun ervaring op het schip en verdere leven staat niets in deze kranten. We weten dat een deel wist te ontsnappen en daarmee de controle over hun levens wist terug te winnen. Degenen die niet weg konden komen, werden met veel geweld onderdrukt, gedood of raakten ernstig gewond.
Bettie, een Krioro Mama op plantage Dordrecht
Tot slaaf gemaakte mensen vonden manieren om hun cultuur door te geven. ‘Bettie’ op plantage Dordrecht deed dat. De plantage was in het midden van de achttiende eeuw gesticht door Pieter van der Werff in het district Commewijne en bleef drie generaties lang in het bezit van de familie. Een inventarisatielijst van de plantage uit 1768 laat zien, dat de familie Van der Werff op dat moment 49 mannen, 52 vrouwen, 13 jongens en 13 meisjes gedwongen in slavernij hield.

Naam Bettie op de inventarislijst van plantage Dordrecht
Nationaal Archief Den Haag
1768
‘Bettie’ was een Krioro Mama, een oudere vrouw die zorgde voor de kinderen die in slavernij waren geboren, terwijl hun ouders zware arbeid moesten verrichten op de plantage. Als Krioro Mama paste Bettie op de kinderen Cupido, Psalm, December, Alida, Roselina en Jacoba. Krioro Mama’s waren belangrijke vertellers van verhalen over hun voorouders en cultuur en gaven deze door aan kinderen op de plantage. Het vertellen van verhalen is een voorbeeld van orale tradities, vaak meegenomen van het Afrikaanse continent. Op de plantage was het ook vaak nodig om verhalen mondeling door te geven, omdat tot slaaf gemaakte mensen niet mochten lezen en schrijven. Het laat zien dat Afrikaanse tradities werden meegenomen en voortgezet in de nieuwe omgeving van de plantage. Door het behouden, uitdragen en doorgeven van tradities droeg Bettie bij aan het vormen van een identiteit die niet alleen werd gedefinieerd door slavernij, maar door een eigen cultuur.

Krioro mama op plantage Alkmaar
Collectie Universiteitsbibliotheek Frankfurt am Main
Quamina in opstand op plantage Dijkveld
De tot slaaf gemaakte mensen op plantage Dijkveld hadden een spiritueel en cultureel leven buiten de controle van de plantage-directie. Feesten en spirituele bijeenkomsten vonden plaats op een afgelegen plek op de plantage. Quamina speelde hierin een grote rol. Hij was een gadoman (priester) en een lukuman (ziener). Mensen die spiritueel advies nodig hadden, bezochten Quamina bij de kankantri en betaalden hem een kleine vergoeding. De kankantri is in het Winti-geloof een heilige boom, waar mensen verschillende rituelen doen zoals plengoffers. Het is een plek om contact te leggen met voorouders.
In 1752 kwam Quamina samen met zes andere mannen onder de kankantri. De plantage werd eigendom van de Dordtse Joanna Eberhardt-Deijl na het overlijden van de vorige eigenaar. Quamina maakte zich zorgen, dat dit hun opgebouwde vrijheid zou bedreigen. Daarom kwamen ze in opstand. Bij een controle werden wapens gevonden in de woningen van de tot slaaf gemaakte mensen. De plantageleiding sprak hierover nooit in brieven naar Nederland, maar archieven van de rechtbank tonen het verborgen verzet aan. Quamina werd ter dood veroordeeld voor het starten van een opstand. Hij werd ook veroordeeld voor tovenarij en duivelsaanbidding. Een voorbeeld hoe krachtige spirituele gebruiken en tradities zoals Winti als een kwaad of slecht werd omschreven door de koloniale overheid. Het verbod op Winti bleef tot 1971. Ondanks de verboden bleef Winti altijd bestaan in Suriname.

Plantage Dijkveld
Collectie KITLV
1880
De aanval van Marrons op plantage Killenstein-Nova
Door te vluchten namen tot slaaf gemaakte mensen het lot in eigen handen. Zo is in een rapport uit 1775 te lezen dat tot slaaf gemaakte mensen van de Dordtse plantage Peperpot zijn gevlucht. Er werden ook mensen ingezet om hen terug te halen. Ze konden de tot slaaf gemaakte mensen niet vinden en dachten dat zij naar Para waren gegaan. Soms bleven zij in de buurt van de plantage in het kapuweri (kreupelhout) wonen, omdat zij contact wilden houden met familie. Andere gevluchte tot slaaf gemaakte mensen, de Marrons, hebben gemeenschappen opgebouwd in de jungle.

Groep van acht Marrons in Suriname
Rijksmuseum Amsterdam
Vrouwen hadden een belangrijke rol in deze gemeenschappen. Zoals Ma Pansa en Sapali, die rijstzaden van de plantages in hun haar verborgen toen ze op de vlucht sloegen. Zij leefden in verschillende marrongemeenschappen. Ma Pansa bij de Saamaka en Sapali bij Ndyuka/Okanisi. Zij zorgden ervoor dat de marrons naast cassave ook rijst konden verbouwen. Ook waren zij invloedrijke adviseurs. Verschillende marrongroepen voerden een langdurige en succesvolle strijd tegen het koloniale bestuur zoals Boni, Joli Coeur en Baron vanuit Fort Boekoe tussen 1768 en 1793. Door de aanvallen op plantages bedreigden zij het voortbestaan van het systeem van slavernij en de koloniale macht.

Schilderij van Fort Boekoe
Gallery de Kus (CECD)
Dordrecht als opgelegde naam
De naam Dordrecht reisde in de koloniale tijd de hele wereld over. We zien de naam terug bij plantages in Suriname en Essequibo. Niet alleen plantages werden vernoemd naar Dordrecht, maar ook tot slaaf gemaakte mensen. Een tot slaaf gemaakt persoon op plantage Bruinsburg had de naam Dordreght. America Bertha, geboren in 1815, kreeg in 1863 de achternaam Dord. Zij was voor de wettelijke afschaffing in 1863 tewerkgesteld op plantage Dordrecht.

Naam Dordreght op de inventarislijst van plantage Bruinbug
Stadsarchief Rotterdam
Tot slaaf gemaakte mensen kregen een nieuwe voornaam opgelegd tijdens de periode van slavernij. Het proces van naamsverandering was niet alleen een administratieve handeling, maar een poging van witte kolonisatoren om de band van tot slaaf gemaakte mensen met de eigen etnische groep, taal, religie en cultuur te verbreken. Na de wettelijke afschaffing in 1863 kregen zij ook een nieuwe achternaam. Zo kregen 208 voormalig tot slaaf gemaakte mensen op plantage Dordrecht allemaal een achternaam die eindigde op B, E of S. Dit waren de eerste letters van de achternamen van de drie eigenaren Brakke, Van Sijpesteijn en Evertsz. Het recht om hier zelf over te beslissen was hun ontnomen. Deze namen zien we in de koloniale archieven, maar de namen die mensen met een Afrikaanse achtergrond zelf gebruikten, komen hierin niet voor.
Het opleggen van deze Europese namen was een breuk met hun Afrikaanse tradities. Deze namen waren onderdeel van een rijke traditie, culturele identiteiten en familiegeschiedenissen. Toch zien we ook opgelegde namen die nog verwijzen naar het leven in Afrika. Zoals op plantage Dordrecht, waar de naam Adjuba voorkwam, wat op maandag geboren betekent. Of Akouba op plantage Bruinsburg, wat op woensdag geboren betekent. Amba en Amimba op plantage ‘t Eyland, wat geboren op zaterdag betekent.

Namen Amba en Amimba op de inventarislijst van plantage ’t Eyland
Nationaal Archief Den Haag
Onderzoek je eigen familiegeschiedenis
Ben jij benieuwd of je achternaam verbonden is aan een plantage in het Atlantische gebied? Dan kan je je achternaam opzoeken in het emancipatieregister Suriname, Curaçao, Aruba of Sint-Eustatius van het Nationaal Archief in Den Haag. Of neem contact op via info@cecd.nl voor hulp bij het uitzoeken van je stamboom.
Verzet in Dordtse kranten
De verhalen over het verzet van tot slaaf gemaakte mensen konden Dordtenaren lezen in kranten zoals de Dordrechtsche Courant. In de jaren 1802 en 1804 werd er geschreven over de Haïtiaanse Revolutie onder leiding van Toussaint L’Ouverture en later Jean-Jacques Dessalines. Dit was de grootste opstand van tot slaaf gemaakte mensen in het Atlantische gebied en zij stichtten de allereerste vrije zwarte republiek in koloniale tijd. Op 1 januari 1804 riep Dessalines de onafhankelijkheid van Saint-Domingue uit. Dit nieuws bereikte de gehele wereld en ook Dordrecht. In een krantenbericht van 13 december 1855 staan verschillende verhalen over verzet van tot slaaf gemaakte mensen op Curaçao. Er werd geschreven over maritieme marronage, het vluchten van tot slaaf gemaakte mensen via de zee in onder andere het Caribische gebied. Dit zijn enkele voorbeelden van de verhalen over verzet in Dordtse kranten. Dordtenaren konden deze verhalen over verzet in de kranten lezen. We weten niet wat de lezers vonden van het nieuws. Het heeft in ieder geval niet geleid tot een anti-slavernij beweging in de stad.

Krantenbericht in de Dordrechtsche Courant van 13 december 1855
Regionaal Archief Dordrecht