De onzekere belofte van vrijheid

Namen van inheemse mensen op plantage t’ Eyland
Nationaal Archief Den Haag
Soms lieten eigenaren tot slaaf gemaakte mensen vrij of kochten zij zichzelf vrij. Dit werd manumissie genoemd. De weg naar manumissie was vaak lang, onzeker en voor veel mensen bleef het slechts een droom. Bij een manumissie waren er strenge voorwaarden en regels. Als iemand zich niet aan deze regels hield, konden zij hun vrijheid weer verliezen. Bijvoorbeeld, als iemand geen respect toonde voor de voormalige eigenaar of diens familie. Of als ze deelnamen aan winti rituelen. De testamenten waarin de vrijheid van tot slaaf gemaakte mensen was opgenomen, waren zo streng dat het soms de vraag was of er wel sprake was van echte vrijheid.
Dit betekende niet dat vrije zwarte mensen helemaal geen macht hadden. In de buitenwijken van Paramaribo bouwden zij een vrije zwarte gemeenschap op zoals de wijk Frimangron. Dit betekende letterlijk land van de vrije mensen. Veel van hen probeerden ook andere tot slaaf gemaakte mensen vrij te maken. Dit werd ketenmanumissie genoemd.
Mansa en Succes, het verzet tegen het testament van Simon van Halewijn
Als je het testament van Simon van Halewijn uit 1726 leest, zie je ook informatie over tot slaaf gemaakte mensen op zijn plantage ’t Eyland. De Dordtse Van Halewijn hield een groot aantal inheemse mensen in slavernij.
In zijn testament schreef Van Halewijn dat hij een aantal tot slaaf gemaakte mensen de vrijheid wilden geven, onder wie:
● Isak (officier) samen met zijn vrouw Africa en hun kinderen Angelicka, Mansa en Succes.
● Isak tweede vrouw Lisabeth hun kinderen Afiba, Cato, Quissiba, Eva en Quamina.
● De inheemse vrouw Mauri en haar Afrikaanse man Leveille (huisknecht).
Aan deze vrijheid zaten voorwaarden, waardoor de vrijheid van deze mensen werd beperkt. Ze moesten op de plantage blijven wonen en het werk dat ze in slavernij deden, ook in vrijheid blijven doen. Ze kregen hiervoor een salaris van 150 gulden per jaar. Kinderen en volgende generaties moesten worden gedoopt en in het christendom worden opgevoed. Ze moesten leren lezen en schrijven. Niet de belangen van de vrijgemaakten stonden centraal in het testament, maar het belang van Van Halewijn zelf. In andere woorden, vijftien jaar na zijn dood bepaalde Van Halewijn nog steeds hoe de levens van Mansa, Succes en hun familie eruit zagen, ondanks dat ze formeel vrij waren verklaard.
In 1744 besloten Mansa en Succes namens hun familie in verzet te komen tegen het testament. Ze maakten een risicovolle reis naar Paramaribo. Ze konden op ieder moment worden tegengehouden en gestraft, omdat zij niet zonder toestemming de plantage mochten verlaten. Ze dienden een klacht in over de manier waarop zij en hun familie al jarenlang behandeld werden op plantage ‘t Eyland. We weten niet precies hoe zij de klacht hebben ingediend. Misschien dat ze eerder naar Paramaribo afgereisd waren om hun ambachten te leren. Of misschien waren ze verhuurd geweest, en hadden ze zo de nodige kennis opgedaan. Een paar maanden later werden zij teruggestuurd naar de plantage door het koloniale bestuur. Het koloniale bestuur besloot dat Mansa en Succes zich aan het testament moesten houden. Hun vrijheid werd dus heel erg beperkt.
In 1753 werd er een nieuw, belangrijk besluit genomen door het koloniale bestuur. De groep vrijgemaakten was waarschijnlijk veranderd. Sommigen waren overleden, anderen hadden kinderen gekregen. De voorwaarden uit het testament uit 1727 werden stopgezet. Er schuilde echter wel een adder onder het gras. Zij kregen alleen de vrijheid als zij twaalf andere tot slaaf gemaakte mensen (vier mannen en acht vrouwen) kochten voor de erfgenamen van Van Halewijn om hen te ‘vervangen’. Alleen door andere mensen tot slaaf te maken konden ze zelf vrij worden. We weten niet of dit uiteindelijk ook gebeurd is.

Namen van inheemse mensen op plantage t’ Eyland
Nationaal Archief Den Haag
Anneke en Adam uit Azië
In 1658 diende Wijnant Jansz Rutgers, in dienst bij de VOC, een verzoek in bij een notaris om de vrijheid vast te leggen van Anneke van Bengale en Adam de Malebaere vanwege hun ‘trouwe dienst’. Hij woonde toen met zijn familie in Dordrecht, waarschijnlijk aan de Wijnstraat bij de Schrijversstraat. Anneke en Adam waren tot slaaf gemaakte mensen en door Wijnant vanuit het voormalig Nederlands-Indië meegenomen naar Dordrecht. Het zou kunnen dat Anneke en Adam, zoals ze door de familie Rutgersz werden genoemd, uit Bengalen (gebied in West-Bengalen en Bangladesh) en Malabar (India) kwamen, maar helemaal zeker is dat niet. Anneke werd verplicht om als minne - een vrouw die borstvoeding geeft aan een baby die niet van haar is - de familie bij te staan. Van Adam weten we dat hij al tien jaar bij de familie verbleef.
In de aktes waarmee hun vrijheid werd vastgelegd, stond vermeld dat zij overal, onder elk bestuur, in vrijheid moesten kunnen leven en dat hen het christendom moest worden bijgebracht. Bovendien mochten Adam en Anneke op Wijnants kosten terugkeren naar voormalig Nederlands-Indië. Veel meer is er niet bekend over de ervaringen van Adam en Anneke in Dordrecht, maar we kunnen ervan uitgaan dat ze er niet zelf voor hadden gekozen om naar Nederland te komen. Anneke bleef nog een tijdje wonen bij de familie Rutgersz en kreeg christelijk onderwijs van een dominee. In september 1659 vertrok Anneke toch naar het voormalig Nederlands-Indië.