Willemina Waltman-van Eysbergen

08-08-1802 (Dordrecht) — 26-06-1874 (Dordrecht)
Bladzijde uit het dagboek van Willemina Waltman-van Eysbergen

Saskia Lensink

Bladzijde uit het dagboek van Willemina Waltman-van Eysbergen

Regionaal Archief Dordrecht

Willemina van Eysbergen (ook: van Eijsbergen) werd geboren op 8 augustus 1802 in Dordrecht en daar op 15 augustus gedoopt in de Nederduits-Hervormde kerk. Zij overleed in Dordrecht op 26 juni 1874. Ze was de dochter van molenmaker Cornelis van Eysbergen (Dordrecht 1768-Dordrecht 25-1-1859) en Hendrika Cornelia van Rietschoten (Dordrecht 1778-Dordrecht 2-10-1851).


Willemina trouwde op 19 februari 1823 in Dordrecht met huisschilder Dirk Waltman (Dordrecht 1802-Delft 1832). Hij was de zoon van Johannes Waltman (1762-1842), stadsbode van beroep, en Agatha Hoevenaar (geboren 1771, overleden te Dordrecht in 1815). Uit dit huwelijk drie kinderen:
- Agatha (1824-1898)
- Cornelis (1826-1829)
- Johannes (1829-1903), broodbakker van beroep


Willemina van Eysbergen (Vrouw Waltman) was vroedvrouw. Ze woonde en werkte aan de Hellingen, een van de armste buurten van Dordrecht, in een periode dat er veel armoede en kindersterfte was. In sommige jaren (bijvoorbeeld 1855) was de zuigelingensterfte in Dordrecht het hoogst van Nederland. Willemina hield een dagboek bij waarin ze haar inkomsten noteerde én de bevallingen die ze had begeleid. Uit haar notities valt af te leiden dat ze een veelgevraagd vroedvrouw was en in haar topjaren ongeveer twee keer zoveel verdiende als een gemiddelde arbeider.


Over haar jeugd is niets bekend. Haar oudste zoon Cornelis stierf in 1828 op 3-jarige leeftijd. Op 7 februari 1832 overleed haar echtgenoot in een militair hospitaal in Delft. Het is niet duidelijk hoe Willemina daarna de kost verdiende. Blijkbaar is ze een opleiding tot vroedvrouw gaan volgen, want op 6 oktober 1842 deed ze examen bij de Dordtse stadsvroedmeester Casper van Dura (1785-1849). Daarna ging ze aan de slag als zelfstandig vroedvrouw. Het verloop van haar carrière is nauwkeurig te volgen dankzij haar dagboek, dat in 1936 door het Gemeentearchief is gekocht van de heer Waltman uit Dubbeldam, een nazaat van Willemina.


Op de eerste bladzijde hield Willemina haar jaarinkomsten bij van 1841 tot en met 1871. De verdiensten waren in 1841 nog 15 gulden, maar liepen snel op. Haar topjaren waren van 1852 tot 1865, toen verdiende ze tussen de 500 en de 600 gulden met 200 à 230 verlossingen per jaar. Na 1865 liepen de werkzaamheden terug. Dat had ongetwijfeld met haar leeftijd te maken, Willemina was al dik in de zestig. Op de overige bladzijdes van haar dagboek beschreef Willemina de bevallingen. Per regel vermeldde ze de naam van de ouders (soms alleen de moeder), het geslacht van de geborene en de geboortedatum. In de weinige ruimte die over was op zo’n regel noteerde ze soms bijzonderheden zoals: 'te vroege verlossing, doodgeboren, buikgeboorte' of 'kragteloos'. Vaak zijn die aantekeningen sterk afgekort en niet altijd begrijpelijk. Zo staat ergens 'hulp lip krag ba moe', wat betekent: 'Hulp van vroedmeester Lipjes bij krachtverlies van de barende moeder'.


Willemina’s handschrift was de eerste jaren klein, regelmatig en redelijk goed leesbaar. Vanaf ongeveer 1865, toen het aantal bevallingen per jaar afnam, veranderde ook haar handschrift. Het werd groter en slordiger, met meer doorhalingen en inktvlekken. Het zou erop kunnen wijzen dat Willemina fysieke problemen kreeg. Toch bleef ze doorwerken, tenminste tot 1871. Het dagboek is gebruikt als bron bij de bestudering van de negentiende-eeuwse verloskunde en bij het analyseren van de demografie van die tijd. Verloskundige dr. A.C. Drogendijk heeft de gegevens in het dagboek geanalyseerd en daarover op 19 oktober 1935 een voordracht gehouden voor het Genootschap voor Geschiedenis der Genees-, Natuur- en Wiskunde.


De stad had in de negentiende eeuw ook stadsvroedvrouwen in dienst, bij wie vrouwen terecht konden die afhankelijk waren van de armenzorg. Willemina was echter een zelfstandig gevestigde vroedvrouw, die tarieven hanteerde variërend van 3 gulden voor bewoners van de vierde belastingklasse tot 25 gulden voor de eerste klasse. Aangezien Willemina in een zeer arme buurt werkte, zal zij vooral vrouwen uit die vierde klasse hebben geholpen en dus 3 gulden per bevalling hebben gerekend. Overigens schrijft Drogendijk dat Willemina ‘volgens de overlevering’ al bevallingen aannam voor 1 gulden. Ze paste haar tarieven blijkbaar aan de draagkracht van haar cliënten aan.


Drogendijk concludeert dat Willemina ‘een zeer drukke practijk’ had omdat zij, in de jaren dat zij zo’n 200 bevallingen per jaar begeleidde, er ‘in het geheel in die jaren maar 800 tot 900 kinderen in Dordrecht werden geboren’. Bovendien kende de stad ‘één docter in de verloskunde, 12 vroedmeesters en 10 vroedvrouwen’. Er was dus concurrentie genoeg, maar Willemina hield zich daarin goed staande. Willemina hielp gedurende haar ruim 30 jaar durende carrière bijna 5.000 kinderen op de wereld. Drogendijk berekende dat het sterftepercentage (‘mortaliteit’) onder de door Willemina gehaalde kinderen circa 4,3 procent was. Dat percentage lag in heel Dordrecht in de jaren tussen 1840 en 1870 rond de 7 procent. Willemina was derhalve een uitstekende vroedvrouw.


De kindersterfte was halverwege de negentiende eeuw in heel Nederland hoog. In Dordrecht was die in 1855 zelfs het hoogst van heel Nederland. In dat jaar overleden van de 10.000 pasgeborenen in Haarlem bijvoorbeeld 2.874 kinderen en in Middelburg 3.333, maar in Dordrecht waren het er 3.584. Willemina kreeg daar ook in haar persoonlijk leven mee te maken: van de zestien kinderen die haar zoon Johannes kreeg met zijn vrouw Aagje van der Ent (1828-1899) overleden er veertien op jonge leeftijd (meestal in het eerste levensjaar). Willemina heeft de meeste van die kinderen zelf gehaald en ook vermeld in haar dagboek.


De oorzaak voor de hoge kindersterfte in Nederland was veelal de armoede onder grote delen van de bevolking, matige (eenzijdige) voeding, gebrekkige woonomstandigheden, slechte hygiëne en het ontbreken van waterleiding en riolering. Misschien had die hoge kindersterfte in Dordrecht ook te maken met het feit, dat de kwaliteit van het verloskundig onderwijs in die tijd terugliep. Vroedvrouwen leerden het vak al eeuwen door mee te lopen met een ervaren vakvrouw. Praktijkervaring hadden ze dus wel. Maar een theoretische opleiding voor vroedvrouwen was er niet in Dordrecht.


In 1823 was bij Koninklijk Besluit besloten tot ‘invoering van scholen, ter aankweeking van heelmeesters en vroedvrouwen.’ De stad Dordrecht kreeg toen het verzoek, om in het plaatselijke Gasthuis een verloskundige opleiding in te richten. Dat verzoek werd afgewezen, omdat het Gasthuis geen kraamvrouwen opnam en er dus geen verloskundige voorzieningen waren. Dit speelde in meer steden. Daarom werd het Besluit in 1826 alweer opgeheven. Ook een andere, belangrijke instructie werd verwaarloosd: demonstraties op lijken. Jarenlang had Dordrecht een lector anatomicus gehad, die lessen in ontleed- en heelkunde gaf. Dordtse vroedvrouwen waren altijd op straffe van een geldboete verplicht geweest deze openbare lessen bij te wonen, maar die verplichting kwam vanaf 1834 te vervallen.


De demonstraties kwamen nog meer in het gedrang doordat de toevoer van lijken, die doorgaans uit Amsterdam en Rotterdam werden gehaald, afnam. De oorzaak daarvan was dat er overal in het land nieuwe geneeskundige opleidingen werden opgericht die ook ‘cadavera’ nodig hadden. In 1848 waren er nog zo weinig lijken beschikbaar, dat de Dordtse lector anatomicus ontslag aanvroeg en er een einde kwam aan dit type onderricht. Wel was er in Rotterdam inmiddels een ‘klinische school’ opgericht. Het zou kunnen dat ook Dordtse vroedvrouwen daar lessen volgden. In ieder geval moesten ze een examen afleggen bij een stadsvroedmeester voordat ze hun beroep mochten gaan uitoefenen. Ook Willemina heeft dat gedaan. Het ministerie van Binnenlandse Zaken had al in 1818 een lijst van exameneisen voor vroedvrouwen en -meesters opgesteld, waarin enige kennis van de anatomie vereist werd. Ook waren vroedvrouwen en -meesters verplicht jaarlijks een verslag in te dienen van de verlossingen die zij hadden begeleid. Het zou kunnen dat Willemina haar dagboek heeft bijgehouden vanwege die verplichte verslaglegging.


Willemina woonde lange tijd, vermoedelijk vanaf haar geboorte, op de Hellingen. Deze straat in de zogenoemde ‘Buitenbuurt’ lag net buiten de stadsmuren, in het gebied tegenover de Spuipoort en de Sluispoort. Nabij scheepshellingen en timmerbedrijven waren straatjes en hofjes met armoedige woningen. Het was een van de armste delen van de stad. Omdat vervoersmiddelen zoals fietsen er nog niet waren, bezochten vroedvrouwen hun cliënten grotendeels te voet. Wonend op de Hellingen, zal Willemina haar klanten gezocht hebben in een gebied dat te voet goed bereikbaar was: voornamelijk in de Buitenbuurt dus. Dat was misschien ook de reden waarom ze hier altijd is blijven wonen, hoewel ze zelf de ergste armoede ontgroeid was. Willemina is volgens de overlijdensacte gestorven in wijk E, nummer 237 aan de Hellingen in Dordrecht. Achter het woord ‘Beroep’ heeft de ambtenaar ingevuld: ‘zonder’.


Bronnen en literatuur


RAD Collectie van handschriften (inventarisnummer 943).
RAD Toegangsnummer 11, inventarisnummer 10.
RAD Toegangsnummer 256, inventarisnummer 264, akte nummer 478.
RAD AB-01, Adresboeken van Dordrecht 1845-1897, pagina 13 en adressen in 1868, p. 79.
RAD, collectie van Handschriften, inventaris 2, inventarisnummer 501-1007: Wilhelmina Waltman, Dagboek van de bevallingen, geleid door de vroedvrouw Willemina van Eijsbergen, weduwe van Dirk Waltman, 1841-1872 (met ingeplakt artikel over dit dagboek door dr. A.C. Drogendijk, 1935).
Genealogie Online.nl, Voornaeme geslachte en eenvoudige luyde.
A.C. Drogendijk, De verloskundige voorziening in Dordrecht van ca. 1500 tot heden (Amsterdam, 1935).
A.C. Drogendijk, Het dagboek van Vrouw Waltman, in: Nederlands tijdschrift voor geneeskunde (7 maart 1936).
C. Esseboom en E. van Kammen: Gezondheidszorg, in: Geschiedenis van Dordrecht, deel III (1813-2000) (Hilversum 2000), p. 224-255.
E.C. (Loes) Schultz, Nederlandse verloskundigen, hun historie en verloskundig erfgoed: een veronachtzaamd gebied. (Masterscriptie Cultuurgeschiedenis Rijksuniversiteit Utrecht 2013).
Els Kloek e.a., 1001 vrouwen uit de Nederlandse geschiedenis, lemma 669 (Nijmegen 2013).

Auteur

Saskia Lensink (maart 2018)

Deze website maakt gebruik van cookies en daarmee vergelijkbare technieken om een optimale gebruikerservaring te bieden. Je kunt je voorkeuren aanpassen.

Deze cookies zorgen ervoor dat de website naar behoren werkt. Deze cookies kunnen niet uitgezet worden.
Deze cookies zorgen ervoor dat we het gebruik van de website kunnen meten en verbeteringen door kunnen voeren.
Deze cookies kunnen geplaatst worden door derde partijen, zoals YouTube of Vimeo.
Deze cookie stellen onze advertentiepartners in staat om doelgerichter informatie te kunnen aanbieden.

Door categorieën uit te zetten, kan het voorkomen dat gerelateerde functionaliteiten binnen de website niet langer correct werken. Het is altijd mogelijk om op een later moment de voorkeuren aan te passen.