Willem Moll
Willem Moll werd op 28 februari 1812 te Dordrecht geboren, overleed te Amsterdam op 16 augustus 1879 en werd op 19 augustus 1879 in Muiderberg begraven. Hij was de enig overlevende zoon van Jan Willem Moll (gedoopt te Rotterdam 4 januari 1781-Dordrecht 5 juni 1853), koopman, tabakshandelaar, op 23 april 1804 te Dordrecht gehuwd met Johanna van der Koogh (gedoopt te Dordrecht 29 januari 1779-Dordrecht 30 mei 1847).
Willem trouwde op 28 juni 1837 te Dordrecht met Elizabeth van Brakel (Dordrecht 6 april 1815-Amsterdam 11 februari 1848, begraven in Muiderberg, 16 februari 1848), dochter van Gerrit van Brakel (1790-1866), koopman, en Catharina van der Koogh (1788-1819). Dit huwelijk bleef kinderloos. Na haar overlijden hertrouwde hij op 12 juli 1850 te Arnhem met Anna (Annette) Elisabeth Henriette Theodora Voet (Delft 6 december 1819-Utrecht 31 maart 1890), dochter van Goswin Voet (1796-1871) en Sybilla (Sebilla) Cornelia Brinkman (1800-1871). Uit dit tweede huwelijk werden vijf kinderen geboren:
- dr. Jan Willem (Willem) Moll (Amsterdam 3 juni 1851-Groningen 24 september 1933), botanicus en plantenfysioloog, hoogleraar te Groningen en lid van de KNAW
- Cornelia Elisabeth Anna Charlotte Moll (Amsterdam 14 juni 1852-Utrecht 23 maart 1939)
- Henri Elisa Moll (jong gestorven)
- mr. Goswin Moll (Amsterdam 11 januari 1855-Rotterdam 20 juli 1914), advocaat
- Elisabeth (Betty) Catharina Gerarda Moll (Amsterdam 25 maart 1858-ca. 1916)
Willem Moll, hoogleraar kerkgeschiedenis en theologie in Amsterdam, stamde uit een goed-burgerlijk Dordts milieu van winkeliers en kooplieden, dat ook een aantal andere grote geleerden heeft geleverd; de families onderhielden nauwe contacten en huwden onder elkaar. Hij is bekend gebleven als een belangrijke, hooggewaardeerde kerkhistoricus met een grote werkkracht en intelligentie, die door zijn moderne en onpartijdige benadering vorm heeft gegeven aan de wetenschappelijke studie van de Middeleeuwen en de vernieuwing van de geschiedschrijving over kerk en godsdienst in Nederland in de eeuwen vóór de Reformatie.
Aanvankelijk bestemd tot koopman als opvolger van zijn vader, ging Willem Moll eerst naar de Franse school in Dordrecht. Een huisvriend, dominee Abram Pieter van Groningen, predikant te Bleskensgraaf, zag echter dat de jongen grote intellectuele kwaliteiten had en zorgde dat hij werd ingeschreven aan de Dordtse Latijnse school. Door de invloed van preceptor (leraar) J.W. Grimm, een filoloog van de klassieke talen, ontwikkelde Willem daar zijn wens een wetenschappelijke opleiding te volgen voor het predikambt. Het Regionaal Archief Dordrecht bewaart twee prijsboeken die Willem Moll in 1827 en 1828 op de Latijnse school kreeg. Op 30 november 1830 werd hij aan de Leidse universiteit ingeschreven. Vanwege de Belgische Opstand nam hij samen met andere Dordtse jongeren vrijwillig dienst bij de nationale schutterij. Tot juli 1831 was hij in verscheidene plaatsen van Nederland gelegerd. Eerst daarna kon hij zijn theologiestudie aanvangen.
In Leiden sloot hij een duurzame vriendschap met zijn iets jongere stadgenoot Pieter Johannes Veth (1814-1895), de latere taalkundige en geograaf, die zijn aanverwant was via het huwelijk (1832) van diens oudste broer Jan Veth met Willems zuster Anna Catharina Moll. Al in 1833 diende Willem een Latijnse verhandeling over de protestantse kerkmuziek in voor een prijsvraag van de theologische faculteit; op 8 februari 1834 werd die met goud bekroond. Voor de muziekminnende Moll bleef dit thema een persoonlijk punt van belang. Zijn vader bespeelde verscheidene instrumenten, Willem speelde piano. Hij zong met zijn mooie basstem en dichtte en componeerde cantates, liederen en zelfs een wals, die in Engeland en Duitsland werden uitgegeven. In 1863 werd hij dan ook bestuurslid van de Maatschappij tot Bevordering der Toonkunst, en in 1868 medeoprichter van de Vereeniging voor Nederlandsche Muziekgeschiedenis. Hij hielp verscheidene Dordtse kunstenaars bij hun opleiding en hun doorbraak naar het publiek.
In augustus 1836 werd Moll proponent; hij bleef vooralsnog in Dordrecht wonen. Vanaf september 1837 stond hij als predikant in De Vuursche (Lage Vuursche, provincie Utrecht). Hij werd daar ernstig ziek en ging voor herstel terug naar Dordrecht. In 1839 vertaalde hij werken van Charles Lamb en Sir Walter Scott uit het Engels. Terug in De Vuursche begon hij zijn kerkhistorische studies, die hem al spoedig faam bezorgden. Op 3 mei 1845 werd hij bevestigd als predikant te Arnhem, maar al na een jaar deed hij afstand van die plaats omdat hij in maart 1846 als opvolger van dr. G.J. Rooijens tot hoogleraar in de kerkgeschiedenis, de exegese en de dogmatiek aan het Athenaeum van Amsterdam was benoemd. Zijn inaugurele rede wijdde hij aan een praktisch probleem: de minimale eisen die aan een toekomstige predikant moeten worden gesteld. Een jaar later, op 8 mei 1847, verleende de Leidse universiteit aan de nog niet gepromoveerde Moll een eredoctoraat; zijn in 1836 aangevangen dissertatie over de heilige Ambrosius als ketterjager bleef onvoltooid.
De schok die hij in 1848 ondervond van het overlijden aan tbc van zijn eerste echtgenote motiveerde hem tot een actieve en duurzame rol in de Vereeniging voor Ziekenverpleging te Amsterdam waarvan hij bestuurslid werd. Tijdens zijn Amsterdams professoraat vervulde hij tevens de rol van academiepredikant (concionator Athenaei) waarvan hij in 1872 vanwege zijn verminderde gezondheid ontheven werd. Hij publiceerde bij herhaling leerredenen die zijn betrokkenheid bij de moderne theologie uitstraalden. Op 5 september 1858 mocht hij in de Nieuwe Kerk te Amsterdam een leerrede uitspreken bij de achttiende verjaardag van de kroonprins.
Willem Moll heeft op twee wetenschapsgebieden baanbrekend werk verricht. Het hoogtepunt daarvan viel in het decennium 1860-1870, toen hij zijn voorbereidende studies samenbracht in de vijf banden van zijn Kerkgeschiedenis van Nederland vóór de Hervorming (1864-1871). Dit vernieuwende handboek is lange tijd het standaardwerk van zijn vakgebied gebleven, ook doordat het door zijn onpartijdige toon door zowel protestanten als katholieken werd gewaardeerd. Moll geldt als de grondlegger van de Nederlandse mediëvistiek, de wetenschappelijke studie van de geschiedenis, cultuur en letterkunde van de Middeleeuwen in Nederland. Zijn voorkeur ging uit naar de twee eeuwen die voorafgingen aan de Reformatie, en in het bijzonder naar de Moderne Devotie, waarover hij vernieuwende en inspirerende studies schreef, zonder de antikatholieke sfeer die het werk van andere historici vaak kenmerkte. Moll voelde zich zichtbaar thuis bij de Moderne Devoten en hun spiritualiteit, die hij tot een object van historisch onderzoek heeft gemaakt, maar zonder het pessimisme van een ‘herfsttij der middeleeuwen’ dat Huizinga later koesterde. Molls vroege studies over Johannes Brugman en Angelus Merula hebben een trend gezet. De late Middeleeuwen waren voor hem de opmaat naar de geestelijke bloei die hij onderkende in de protestantse Reformatie.
Nog belangrijker dan zijn rol voor de mediëvistiek was die voor de vorming van een wetenschappelijke traditie in de kerkgeschiedenis als vakgebied. Vanuit zijn Amsterdamse leerstoel speelde Willem Moll daarin een voortrekkersrol. Hij bouwde voort op het werk van zijn Leidse leermeesters, met name N.C. Kist (1793-1859), die hem overigens lange tijd weinig waardeerde. Kist bracht hem het belang van rechtstreekse, persoonlijke bronnenstudie bij. Maar Moll zette zich ook uitdrukkelijk af tegen de gortdroge, antiquarische vorm van kerkgeschiedenis van zijn voorgangers Kist en H.J. Royaards (1794-1854). Voor Moll moest kerkgeschiedenis niet alleen geschiedenis van de kerk maar ook van de godsdienst zijn, en de inwendige mens aanspreken. Hij was in de eerste plaats een verhalenverteller.
Decennia lang bleef Moll in Nederland de centrale figuur bij de opbouw van de kerkgeschiedenis als wetenschappelijke discipline. De Vereeniging tot beoefening van de geschiedenis der Christelijke Kerk in Nederland die hij in 1853 voor zijn studenten oprichtte en die tot 1868 heeft bestaan, kwam bij hem thuis (Singel 190) samen. Hij redigeerde onvermoeibaar reeksen studies en jaargangen van tijdschriften, zoals het Christelijk maandschrift (1849-1856), de Kalender voor de protestanten in Nederland (1856-1865), het Kerk-historisch jaarboekje (1864-1865), en vanaf 1857 het onder een andere titel nog bestaande Kerkhistorisch archief. Hij vulde die met een paar honderd deelstudies van eigen hand en van zijn leerlingen.
Willem Moll was een geestig mens met een beminnelijk karakter, een vrijzinnige geest in de liberale traditie van de 19de eeuw. Hij was ondogmatisch en tolerant van aard en had er een afschuw van anderen te beoordelen of beoordeeld te worden; hij schreef ook bijna geen recensies. Hij was een inspirerende docent die dicht bij de realiteit stond en als historicus veel oog had voor het dagelijks leven. Hij zocht naar bronnen en interpreteerde die nauwgezet; hij ontdekte veel manuscripten en schafte die vaak voor zijn grote persoonlijke bibliotheek aan. Al die kwaliteiten maakten hem tot een algemeen geacht wetenschapper en lagen aan de basis van zijn vermogen om studenten te bezielen en collega’s in het wetenschappelijk werk samen te brengen voor zijn grote projecten. Zijn studenten noemden hem ‘Vader Moll’.
Willem Moll was gehecht aan zijn werk in Amsterdam vanwege de openheid voor andere confessies. Een benoeming tot opvolger van N.C. Kist te Leiden sloeg hij in 1861 af, omdat hij bang was daar opgesloten te worden in de orthodoxe visie van een enkele kerk, de hervormde. Bij de opening van het academisch jaar op 28 september 1874 hield hij een publiek pleidooi voor de verheffing van het Amsterdamse Athenaeum tot volwaardige universiteit. Toen dat in 1876 werd gerealiseerd, hield hij er op 15 oktober 1877 de openingsrede, als hoogleraar met de leeropdracht Geschiedenis van het Christendom. Hij was toen al verzwakt en door keelklachten eigenlijk niet meer in staat een grote zaal toe te spreken. Twee jaar later overleed hij aan zijn hartkwaal. Zijn werk vond internationaal erkenning. Zijn hoofdwerk werd in het Duits vertaald. In 1855 werd hij tot lid benoemd van de nieuw-opgerichte Koninklijke Akademie van Wetenschappen, waarvan hij ook bestuurslid werd, en later tot lid van de Koninklijke Academie voor Beeldende Kunsten benoemd. Daarnaast was hij lid van een groot aantal wetenschappelijke verenigingen en academies in binnen- en buitenland, en ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw.
Bronnen
Het archief van Willem Moll wordt bewaard in de bibliotheek van de Universiteit van Amsterdam, afdeling Bijzondere Collecties.
Belangrijkste publicaties
Geschiedenis van het kerkelijke leven der Christenen gedurende de zes eerste eeuwen, 2 dln (Amsterdam 1844-1846, 2e verb. druk, Leiden, 1855-1857).
Angelus Merula, de hervormer en martelaar des geloofs: 1530-1557 (Amsterdam 1851, 2e dr. 1855).
Geschiedenis der christelijke kerk in Nederland, in tafereelen. Onder redactie van B. ter Haar, W. Moll en E.B. Swalue, 5 dln (Amsterdam 1852-1859, 2e druk 1864-1869).
Bijbelsch woordenboek voor het christelijk gezin. Uitgegeven door W. Moll, P.J. Veth en F.J. Domela Nieuwenhuis, 3 dln (Amsterdam/Utrecht 1852-1859).
Johannes Brugman en het godsdienstig leven onzer vaderen in de vijftiende eeuw, 2 dln (Amsterdam 1854).
Kerkhistorisch archief. Verzorgd door N.C. Kist en W. Moll, 4 dln (Amsterdam 1857-1866). Voortgezet als: Studiën en bijdragen op 't gebied der historische theologie. Verzorgd door W. Moll en J.G. de Hoop Scheffer, 4 dln (Amsterdam 1868/70 - 1878/80), daarna voortgezet als Archief voor Nederlandsche kerkgeschiedenis.
Scheffer-album (Haarlem 1858-1860). Commentaar bij de bekende plaat ‘Augustinus en Monica’ van Arij Scheffer door Willem Moll.
Nederlands geschiedenis en volksleven. Door J. van Lennep, W. Moll en J. ter Gouw, 4 dln (Leiden 1868-1872; 2e dr. in 2 dln, 1880).
Kerkgeschiedenis van Nederland vóór de Hervorming, 2 dln in 5 banden (Arnhem/Utrecht 1864-1871). Duitse bewerking door P. Zuppke Die vorreformatorische Kirchengeschichte der Niederlande, 2 dln (Leipzig 1895).
Literatuur
NNBW, VIII (1930), kol. 1162-1164.
Biografisch lexicon voor de geschiedenis van het Nederlandse protestantisme, I (1978), kol. 188-190.
H.C. Rogge, Willem Moll (Haarlem 1880) Reeks: Mannen van beteekenis in onze dagen, onder redactie van N.C. Balsem, deel XI, 1), p. 1-36.
J.G.R. Acquoy, Levensbericht van Willem Moll, in: Jaarboek der Koninklijke Akademie voor 1879 (Amsterdam 1880), p. 66-137 (met publicatielijst).
H.C. Rogge, Catalogus van handschriften uit de bibliotheek van wijlen den hoogleeraar Willem Moll, door curatoren der Universiteit van Amsterdam aangekocht [...] voor de Bibliotheek der Universiteit van Amsterdam (Amsterdam 1880).
F. Pijper, Kist, Moll en Acquoy, de grondvesters der Nederlandsche historische school, in: Nederlandsch archief voor kerkgeschiedenis (NAKG), NS 4 (1906), p. 237-252.
F. Pijper, De autobiographie van Willem Moll, in: NAKG, NS 11 (1914), p. 1-12.
W. Moll, De jeugd van Willem Moll (1812-1837), Willem Moll als predikant te Lage Vuursche en Arnhem (1837-1846) en Willem Moll als hoogleeraar te Amsterdam (1846–1879), in: NAKG, NS 25 (1932), p. 145-166; NS 27 (1933), p. 65-106; NS 32 (1941), p. 1-27.
J. Kamerling, De kerkhistoricus Willem Moll (1812-1879): fragmenten uit de correspondentie (Leeuwarden 1979).
Arie L. Molendijk, That most important science. The study of Church history in the Netherlands in the nineteenth century, in: NAKG 84 (2004), p. 358-387.
M. van Dijk, Door hun geestigen stijl en evangelischen inhoud. Willem Moll en de Moderne Devotie, in: M. de Baar en M. van Dijk (red.), Herinnering en identiteit in het vrijzinnig protestantisme. Opstellen aangeboden aan prof. dr. E.H. Cossee bij zijn afscheid als hoogleraar (Hilversum 2009), p. 43-54.
Auteur
Willem Frijhoff (maart 2019)