Pieter Hendrik van de Wall
Pieter Hendrik van de Wall werd de achtste van hooimaand (8 juli) 1737 in Dordrecht geboren en is in Den Haag op 27 mei 1808 overleden; begraven in Dordrecht op 2 juni 1808. Hij was de zoon van Jacobus van de Wall (Hanau, Duitsland, 24 februari 1693-Dordrecht 8 oktober 1759) hervormd predikant in Linschoten (1722-1728) en in Dordrecht (van 1728 tot 1759), en Margaretha Elisabeth Eelbo (Dordrecht 6 oktober 1705/1706-Dordrecht 3 juli 1758).
Hij trouwde driemaal:
Op 19 juni 1759 te Dordrecht met Susanna Maria Braets (Dordrecht 23 september 1735-Dordrecht 10 november 1761). Zij was de dochter van Hendrik Braets (1702-1741) raad van Dordrecht, heer van Spijkenisse en Nieuw-Beijerland, en Margrita Eelbo (Dordrecht 1704-Dordrecht 1773). Uit dit huwelijk werd een zoon geboren:
- Jacob Hendrik (Dordrecht 22 augustus 1760-na 1799)
Op 6 februari 1763 te Utrecht met Catharina Berger (Utrecht gedoopt 30 november 1735-Dordrecht 10 augustus 1796). Zij was de dochter van Cijpriaan Berger (Utrecht 1700-Utrecht 1786) burgemeester van Utrecht, en Anna Margaretha van Bochoven (Leiden 1712-Utrecht begraven 21 mei 1782). Uit dit huwelijk werden geboren:
- Cypriaan Gerard (Den Haag 5 augustus 1773-Dordrecht 16 april 1799) jurist, raad en rentmeester-generaal van Zuid-Holland en het Land van Heusden. Hij trouwde 10 november 1794 in Dordrecht met Margaretha Hendrica Gevaerts Ockersdr (Dordrecht 28 februari 1771-Dordrecht 13 december 1848)
- Maria Elisabeth (1775-1850). Zij trouwde 18 juni 1799 in Den Haag met Boudewijn Onderwater (Dordrecht 8 juli 1764- Den Haag 18 november 1842), jurist en raadsheer in het Hof van Holland, Zeeland en West-Friesland, ambachtsheer van Puttershoek, Gijbeland en Brandwijk
Op 18 juni 1799 in Den Haag Cornelia Catharina de la Bassecour (Den Haag 1739-Den Haag begraven 28 maart 1806). Zij was de dochter van Jan de la Bassecour (Gorkum gedoopt 25 november 1696-Den Haag 21 juli 1753) pensionaris van Amsterdam, thesaurier van de Unie, griffier van de Staten-Generaal, en Jacomina Slicher (Amsterdam 15 juni 1703- Den Haag 1786?). Cornelia Catharina was eerder in Den Haag getrouwd (op 16 december 1759) met Abraham van Neck (1734-Den Haag 17 augustus 1789), jurist, schepen en burgemeester van Den Haag.
Pieter Hendrik van de Wall was een jurist die zich ontwikkelde tot een belangrijk bestuurder op lokaal en nationaal niveau. Hij was een regent van de oude stempel. Zijn voorkeur voor de bestuursvorm onder het stadhouderlijke bewind werkte tegen hem. Bij de omwenteling in 1795 werd hij uit alle ambten ontzet. Toen de Bataafse Republiek politiek in wat rustiger vaarwater was, kwam er voor de verdienstelijke Van de Wall eerherstel. Van de Wall was eveneens een bekwaam historicus. Uit zijn commentaren op de verzamelde en in druk gegeven documenten aangaande Dordrecht blijken een sterk analytisch vermogen en kennis van taalkundige en historische werken. Ten onrechte wordt hij niet in één adem genoemd met de stadshistorici Johan van Beverwijck, Jacob van Oudenhoven en Matthijs Balen.
Na het onderwijs in de basisvaardigheden meldde Pieter zich in 1750 als leerling op de Dordtse Latijnse school in de Vriesestraat tijdens het rectoraat (1739-1761) van Johannes van Dam. Pieter bekwaamde zich in het Latijn en Grieks ter voorbereiding op zijn studie aan de universiteit van Utrecht. Rector van Dam noteerde na een viertal jaren in het leerlingenalbum: 'Petrus Henricus van de Wal, qui orationem habuit 10 Aprilis 1754' (hield zijn oratie op 10 april 1754). Na deze afsluitende oratie kon Pieter zich in Utrecht inschrijven bij de faculteit van de rechtsgeleerdheid. In Utrecht waren twee hoogleraren belangrijk voor zijn vorming. Petrus Wesseling (1692-1764) doceerde natuurrecht en staatsrecht, maar ook geschiedenis en vooral daardoor ontwikkelde Pieter Hendrik voor de vaderlandse geschiedenis grote belangstelling. Jacobus Voorda (1699-1768) onderwees hem in het Romeinse en het eigentijdse civiele recht. Nog voor het moment van zijn afstuderen werd Pieter op 31 december 1755 benoemd tot secretaris van de vier Dordtse burgemeesters, een functie die hij tot 1764 zou bekleden. Dit was een benoeming vooral een erebaan. Het betekende wel een uitstekende start voor een bestuurlijke carrière. Pieter sloot op 8 juni 1758 de studie af met zijn promotie op het proefschrift Observationes quasdam ad nonnullas ex jure civili leges (Enige opmerkingen over enkele wetten uit het burgerlijk recht).
Tijdens het secretariaat voor de burgemeesters (de Kamer ten Beleide) nam hij in 1762 deel in de elf burgercompagnieën van de stad. Hij werd aangesteld als kapitein (commandant) van het VIe-vendel met als standplaats het Steegoversloot. Tevens volgde in 1763 het commandeurschap van slangenbrandspuit nr. 1 bij de Grote Kerk. In 1763 kwam ook zijn eerste benoeming tot schepen, er zouden nog drie aanstellingen tot schepen volgen. Na de schepenbenoemingen kwam er tweemaal een aanstelling tot burgemeester van Dordrecht.
Zijn werkzaamheden voor de Dordtse burgemeesters hadden Pieter in aanraking gebracht met handvesten en privileges met betrekking tot Dordrecht die op het stadhuis werden bewaard. Van de Wall besloot alle documenten betreffende Dordrecht te verzamelen, te raadplegen en in druk uit te geven. Hij ondervond daarbij de medewerking van de raadpensionaris van Holland, Pieter Steyn ( 1706-1772), die hem toegang gaf tot de archieven van de Leen-, Domein- en Muntkamer. Van de Wall doorzocht gedurende tien jaren ook de archieven van andere steden, gilden, kerken en kopieerde documenten van keuren of privileges van particulieren. Na de uitgave van een Voorloper in 1768 verscheen het complete werk in tien afleveringen in de periode 1770-1783. Het geheel omvatte drie delen in folio met een omvang van ongeveer 2100 pagina’s. De imposante historische studie verscheen onder de titel: Handvesten, privilegien, vrijheden, voorregten, octrooijen en costumen der stad Dordrecht, volgens tijdgenoten een meesterwerk.
Na voltooiing van zijn opus magnum had Van de Wall het plan eenzelfde studie voor Zuid-Holland op te zetten. Dat kwam er niet van, evenmin als een zogenaamd Dordrechtum eruditum waarvoor hij al brieven van Gerard Vossius (1577-1649) en handschriften van andere geleerden beschikbaar had. De publicatie had een overzicht zullen geven van publicaties van de intelligentsia die in Dordrecht had gewerkt of geboren was.
In 1773 werd Van de Wall namens Dordrecht voor drie jaar benoemd tot gecommitteerde raad van Zuid-Holland, waardoor hij onder meer bekend werd met waterstaatszaken en financiën. In 1783 volgde de aanzienlijke functie van raad en rentmeester generaal van de Domeinen van Zuid-Holland en het Land van Heusden. In dat jaar werd Pieter ook tot burgemeester van Dordrecht gekozen. Voor Dordrecht vervulde Van de Wall nog diverse keren het weesmeesterschap, was ook een jaar schout en maakte deel uit van de Veertigen van 1781-1795.
In 1785 stelden de Staten van Holland een commissie in met de moeilijke opdracht een voorstel op te maken om de invloed van de bevolking op de landsregering te regelen. Van de Wall was daar voorzitter van en stelde het commissierapport op. Door de politieke ongeregeldheden, veroorzaakt door de patriotse beweging van 1780 tot de revolutie van 1787, werd de commissie opgeheven. In het rapport had Van de Wall zich doen kennen als behoudend en een aanhanger van het stadhouderlijke bestuur.
Tussen 1787 en 1795 maakte Van de Wall deel uit van de commissie die moest trachten het verval van de VOC te herstellen. In 1795 werd de onderneming echter door de Staat genationaliseerd en de omvangrijke schulden overgenomen. Uiteindelijk bleek een opheffing van de Compagnie in 1800 onafwendbaar. Van de Wall was in 1793 benoemd tot gedeputeerde van Holland in de Staten-Generaal, maar in 1795 kwam daar een eind aan vanwege zijn waardering voor de oude vorm van het landsbestuur. Hij werd ambteloos burger van 1795-1802.
Een eervolle benoeming was die van curator van de Leidse universiteit, een belangrijke functie die Pieter van eind 1790 tot in 1795 vervulde. Mede door zijn inspanningen kwam er in Leiden een 'nosocomium academicum', een academisch ziekenhuis voor praktisch geneeskundig onderwijs. De afdelingen heel- en verloskunde betrokken in 1799 dit gebouw aan het Kerkhof te Leiden. Door velen werd het betreurd dat hij in 1795 van het curatorschap werd ontheven. Ook hier werkte zijn voorkeur voor het stadhouderlijk bestuur tegen hem.
Na een lange ambteloze periode werd Van de Wall weer gevraagd. Van 1802-1807 was hij lid van het Departementaal bestuur van Holland. Toen Lodewijk Napoleon in 1806 in de Republiek arriveerde, trof hij een ontwrichte financiële huishouding aan. De schuldenlast van de Republiek was zo groot dat de interestverplichtingen de belastingontvangsten overstegen. Regelmatig werden al vele jaren extra heffingen uitgeschreven. Dat noodzaakte Van de Wall in 1795 zijn zeer grote buitenplaats Groenhove bij Wieldrecht te verkopen ‘om in staat gesteld te worden by de geforceerde provisioneele geldnegotiatie contante penningen op de eerste requisitie te kunnen fourneeren’. De buitenplaats had een herenhuis, twee tuinmanswoningen een menagerie, orangerie, een vinkenbaan, een wildbaan, broeikassen, een bos met vijver, et cetera.
Lodewijk Napoleon gelastte in 1806 een structurele aanpak bij het saneren van de overheidsschuld en belastte de ‘Commissie van Liquidatie en Vereffening van de schulden’ met de opdracht verbetering te brengen in de financiële situatie. Ook Pieter Hendrik van de Wall werd door de vorst in de commissie aangesteld. De koning benoemde Van de Wall tot ‘Ridder der Koninklijke Orde’ en stelde hem in 1807 tevens aan als staatsraad in buitengewone dienst. Na een langdurige ziekte overleed Pieter Hendrik van de Wall 27 mei 1808 in Den Haag. Hij werd echter op 2 juni in Dordrecht begraven. Het werd een deftige uitvaart: met zes flambouwen extra werd hij om 21 uur in de Grote Kerk in het familiegraf bijgezet.
Enkele publicaties
Tegenberigt op het naberigt van de heer Jan Bent, over de jaar-, maand- en dagtekening van de chartres, brieven en handvesten der graven van Holland, heeren van Westvriesland’. Dordrecht 1761 (37 pp., anoniem verschenen).
Verhandeling over de handvesten en voorrechtsbrieven der stad Dordrecht, mitsgaders proeve van geschied- en oudheidkundige aanmerkingen over de oudste derzelven, om te strekken tot een voorloper eener algemeene uitgave der handvesten en andere graaflyke chartres tot de gemelde stad, betrekking hebbende; volgens eene bygevoegde lyst der daar toe voorhanden zynde stukken (Dordrecht 1768, 270 pp.).
Handvesten, privilegien, vrijheden, voorregten, octrooijen en costumen; midsgaders sententien, verbonden, overéénkomsten, en andere voornaame handelingen der stad Dordrecht. Opgezogt, overgezien, met de oorsprongkelijke stukken vergeleeken, en met geschied- en oudheidkundige aanmerkingen opgehelderd, drie delen (Dordrecht 1770-1783, 2.062 pp. folio, Dordrecht 1790).
Bronnen
RAD: Toegang 98, 240, 256, 489.
Haags Gemeentearchief: Doop- trouw- en begraafboeken ’s-Gravenhage 0377-01, f. 459.
www.dordtenazoeker.nl
Levensbericht van P.H. van de Wall, in: Jaarboek der Nederlandse letterkunde (1808).
J. Smits en G.D.J. Schotel: Beschrijving der stad Dordrecht (Dordrecht 1844/1845), p. 37-44.
Biografisch Woordenboek der Nederlanden, deel 20 (1877), p. 39-40.
NNBW, deel 9 (1933), p. 1274-1275.
Pieter Hendrik van de Wall, in: Repertorium van ambtsdragers en ambtenaren.
Pieter Hendrik van de Wall, in: Parlementair Documentatie Centrum.
E.O.G. Haitsma Mulier en A. van der Lem, Repertorium van geschiedschrijvers in Nederland 1500-1800 (1990).
H. Landheer, Afrekenen met het verleden. De vereffening van de achterstallige schulden van het Koninkrijk der Nederlanden in het begin van de negentiende eeuw, in: H. Boels (red.), Overheidsfinanciën tijdens de Republiek en het Koninkrijk, 1600-1850 (Hilversum 2012).
Auteur
Cees Esseboom (januari 2018)