Joost de Menyn

circa 1540 (Kortrijk) — 02-01-1600 (Den Haag)
Ondertrouw in Leiden op 16 april 1595 Doctor Joos van (Menijen) met - jouffrouwe Catharina van van den Haege van Bredae.

Ondertrouw in Leiden op 16 april 1595 Doctor Joos van (Menijen) met - jouffrouwe Catharina van van den Haege van Bredae.

Joost (ook Joos) Jacobsz de Menyn (ook de Menin; Menijn; van Meenen ) werd in 1539/1540 te Menen (Frans: Menin) in het arrondissement Kortrijk in West-Vlaanderen geboren. Hij werd 2 januari 1600 in de St. Jacobskerk te Den Haag begraven. Zijn ouders zijn voor alsnog onbekend.


De Menyn trouwde in de periode 1572-1574 met N.N., de weduwe van Thomas de Coninck, deurwaarder in Den Haag, overleden tussen 1566 en 1570. Zij overleed in 1593. Zijn tweede huwelijk sloot De Menyn op 3 mei 1594 in Leiden met Catharina van der Haege of Hagen (geboren te Breda 1565), dochter van Peter van der Hagen uit Antwerpen. Uit het eerste huwelijk waren kinderen, mogelijk van De Coninck, het tweede huwelijk bleef kinderloos.


Joost de Menyn was rechtsgeleerde, maar vooral diplomaat. Hij was een bevlogen verdediger van het calvinisme en een strijder van het eerste uur voor de vrijheid van de Nederlanden. Hij kwam in mei 1584 naar Dordrecht als pensionaris en had al belangrijke ambten vervuld en diplomatieke missies uitgevoerd in opdracht van de Staten-Generaal. De Menyn beschikte over een uitgebreid netwerk van wetenschappers en bestuurders en had uitstekende contacten in de landelijke politiek. In Dordrecht was hij naast zijn ambtelijke bezigheden actief als curator van de Latijnse school. De Menyn was ook medefinancier van inpolderingen en kocht gronden, onder meer in Schieland waar hij hoogheemraad was, en in de Hoekse Waard waar hij in 1594 in Brouck een boerderij liet bouwen.


Over de periode 1540-1560 zijn de gegevens over De Menyn uiterst schaars. Uit zijn autobiografische data, in o.a. een brief aan Johan van Oldenbarnevelt (1547-1619), is af te leiden dat hij zich in 1562 voor de studie rechtsgeleerdheid in Frankrijk, in Orleans, bevond. Daar bleek al dat hij de calvinistische leer was toegedaan. In Frankrijk ontmoette hij in 1566 Johan van Oldenbarnevelt waaruit een levenslange vriendschap ontstond. Omstreeks 1567/68 was De Menyn in Den Haag en droeg daar openlijk de calvinistische leer uit. Vandaar vertrok hij naar Italië 'om te ontvlieden de wreede proceduren en executiën van den hertog van Alva', zoals hij aan Oldenbarnevelt schrijft.


In 1572 is De Menyn terug in de Nederlanden en treedt in dienst van de Staten van Holland. Hij reisde onder meer naar prins Willem van Oranje met het verzoek maatregelen te treffen tegen de moordlustige acties van Lumey van der Mark. Willem van Oranje installeerde in november 1572 een nieuw Hof van Holland, vanwege het vertrek van het Spaansgezinde Hof naar Utrecht. De Menyn werd door Oranje voor de post van advocaat-fiscaal (openbare aanklager) gevraagd. Deze voerde dit werk uit tegen een jaarsalaris van 200 Philipsguldens. Zijn functie werd een jaar later op verzoek van de prins en de Staten uitgebreid met het raadsheerschap van het Hof. Als ‘doctor in beyde rechten, raedt ende advocaet-fiscael voir den Hove van Hollant’ woonde hij op 8 februari 1575 de opening van de Leidse universiteit bij. Niet veel later werd hij er de eerste hoogleraar in de rechtsgeleerdheid. Deze functie oefende ‘Jodocus Meninus’ zeer korte tijd uit, maar verzorgde wel een aantal rechtskundige lezingen.


Als advocaat-fiscaal deed De Menyn een van de andere raadsleden, Scipio Bovetis, in 1580 een proces aan in verband met verduistering van staatsgelden en het maken van woekerwinsten. Landsadvocaat Paulus Buys wees de Staten van Holland er met succes op dat de twee ambten die De Menyn vervulde, onverenigbaar waren. Als advocaat-fiscaal had De Menyn namelijk macht over zijn collegae-raadsheer. De statenresolutie van juni 1580 is duidelijk: 'geen advocaet-fiscael sal wesen raedt provinciael' met als toelichting: 'als smaekende naer tyrannye'. De Menyn koos voor het ambt van raadsheer.


De Dordtse stadsbestuurders kenden De Menyns verdiensten en benoemden hem per 1 mei 1584 tot eerste pensionaris als opvolger van de overleden AdriaenWenssen (1520-1592). Zijn salaris bedroeg ruim 233 ponden Vlaams, gelijk aan 1400 gulden, ruim het dubbele van wat zijn voorganger verdiende. Het pensionarisschap gaf De Menyn toegang tot de Staten van Holland. De Staten lieten hem regelmatig namens hen het woord voeren in de Staten-Generaal.


Na het overlijden van Willem van Oranje op 10 juli 1584 wezen de Staten in december 1584 twaalf personen aan voor een gezantschap om koningin Elisabeth I van Engeland de soevereiniteit over de Noordelijke Nederlanden aan te bieden. De Menyn werd aangewezen als delegatieleider en woordvoerder. Samen met vooraanstaande juristen en wetenschappers, onder wie Johan van Oldenbarnevelt, Janus Dousa (1545-1604) en François Maelson (1538-1601), vertrok hij in juni 1585 naar Engeland. Elisabeth wees het aanbod af, maar stuurde de Graaf van Leicester, Robert Dudley, (1533-1588) met een legertje militairen als haar landvoogd naar de Nederlanden.


Het optreden van Leicester in de Nederlanden was geen succes en de Staten-Generaal besloten opnieuw een gezantschap naar Elisabeth I te zenden. Ook nu werd De Menyn als leider en woordvoerder aangewezen. De delegatie arriveerde in januari 1587 in Londen. Leicester was al eerder in Engeland aangekomen. De koningin had intussen een brief van de Staten-Generaal ontvangen waarin allerlei bezwaren tegen Leicester waren opgesomd. Elisabeth was daarover ontstemd. Er zou geen verdere hulp komen en het bleek dat zij aanstuurde op vrede met Spanje. De Menyn deed hiervan eind maart bij de Staten verslag. Toen Leicester in juli in Middelburg aankwam, werd hij door een delegatie bij monde van De Menyn toegesproken, maar de conflicten rond de graaf waren niet opgelost.


In augustus was Leicester in Dordrecht. Met De Menyn en Jacob Valcke (1540-1623), lid van de Raad van State, overlegde hij of het verstandig zou zijn de Staten van Holland te adviseren vredesbesprekingen met Spanje te beginnen. Zij brachten het Engelse voorstel over, waarna de Staten niets nalieten om Leicester in een kwaad daglicht te stellen. Deze verdween in december 1587 definitief uit de Nederlanden.


In de periode dat Leicester in de Nederlanden verbleef, was De Menyn de schakel tussen het stadsbestuur van Dordrecht, de Staten van Holland en de Staten-Generaal. Volgens G.D.J. Schotel was het belang van De Menyn groot voor Dordrecht 'zoo dat er niets gewichtigs werd besloten of uitgevoerd, zonder den raad of de hulp van Menyn'. In de jaren 1590 was De Menyn als afgevaardigde van de Staten van Holland in de Staten-Generaal permanent de plaatsvervanger van de raadpensionaris van Holland.


De Menyn ging 16 april 1594 in Leiden in ondertrouw, een dag later in Dordrecht, en op het grootscheepse bruiloftsfeest op 3 mei waren ook Leidse wetenschappers aanwezig zoals Janus Dousa en Bonaventura Vulcanius. In Dordrecht werd het huwelijk eveneens groots gevierd waarvoor de stad 150 stopen (360 liter) goede wijn verstrekte.


In augustus 1594 was De Menyn teruggekeerd van een delegatiebezoek aan de Deense koning. Tijdens zijn verblijf daar was hij in Holland beschuldigd van valsheid in geschrifte. De Menyn kon bij de Hoge Raad aantonen dat er met zijn documenten door anderen was geknoeid. Hij had zich vrijgepleit, maar tegenstanders zochten blijkbaar een mogelijkheid hem uit te schakelen. Er volgde zelfs een beschuldiging van landverraad vanwege zijn uitspraak: 'Dordrecht moest maar de eerste de beste heer kiezen of anders vrede sluiten met Spanje'. Bovendien had hij kopieën van gevoelige documenten aan zijn vriend Arend van Dorp (1528-1600) gegeven. Die bleek de stukken naar de vijand in Brussel te sturen.


Na de arrestatie van Van Dorp kreeg De Menyn op 6 december 1594 bevel voor het Hof van Holland te verschijnen. Hij kon echter aantonen te goeder trouw te hebben gehandeld en uiteindelijk kon er niets belastends tegen hem worden ingebracht. Hij werd ontslagen van rechtsvervolging, zij het onder ‘handtasting’ (na aflegging van een belofte van goede trouw).


Voor de Dordtse Oudraad was de gang van zaken voldoende reden De Menyn als pensionaris per 1 mei 1595 te ontslaan. Volgens De Menyn gebeurde dit, omdat 'sy my begeeren quyt te zijn'. Misschien werd het Dordtse standpunt ingegeven door het soms heftige optreden van De Menyn bij het verdedigen van de Dordtse belangen.


Op 1 mei 1595 was Menyn bij de notaris en verkocht zijn woonhuis Blanckenburch in de Wijnstraat tegenover de Wijnkoperskapel. Een jaar eerder verkocht hij een verhuurd huis in het Steegoversloot. Hij ging Dordrecht verlaten en betrok mogelijk zijn boerderij in Brouck die hij had laten bouwen of vertrok naar Delft/Den Haag.


Van Oldenbarnevelt had De Menyn aangeboden geschiedschrijver van de Staten van Holland te worden. Dat werd 7 juli 1595 officieel besloten onder toekenning van een jaarsalaris van 1200 gulden; Dordrecht betaalde hem daarvoor ook nog jaarlijks 300 gulden. De Menyn zou in het Nederlands, Frans en Latijn de geschiedenis van Holland schrijven vanaf de troonsafstand van Karel V tot en met ‘heden’. Het werk zou in zeven delen uitkomen, elke twee jaar een deel. In december 1598 werd De Menyn door de Staten ontboden om te tonen hoe ver hij was gevorderd. Op 9 februari 1599 overhandigde hij het eerste deel (van 1555-1566) en gaf aan met deel 2 (1566-1572) tot 1568 te zijn gevorderd.


Hierna heeft Joost de Menyn niet lang meer aan dit project gewerkt. Hij werd 2 januari 1600 in Den Haag begraven. Zijn aanzet van een Hollandse geschiedenis verdween.


Bronnen

Nationaal Archief: Bibliotheek, map 16 H 19.
RAD: archief 009, inv. nr. 1579, archief 151, inv. nr. 1746, DTB archief 256.
Gemeente Archief Leiden: ‘Huwelijksafkondigingen alle gezindten’.
P.H. van de Wall, Handvesten, privilegiën, vrijheden, voorregten, octrooijen en costumen der stad Dordrecht, deel 3, pp. 1479-1485 (Dordrecht 1790).
G.D.J. Schotel, Joost de Menyn, in: Letter- en oudheidkundige avondstonden, p. 2-42 (Dordrecht 1841).
A.J. van der Aa, Biografisch Woordenboek der Nederlanden, deel 12-1, p. 614-619 (Haarlem 1869).
W.N. Arntzenids, Lijst van begravenen in St. Jacobskerk te 's-Gravenhage, 1600-1607, in: De Nederlandsche Leeuw 1910, p. 49 en 50.
J. de Menyn, Brief aan Oldenbarnevelt, 7 december 1594, in: S.P. Haak: Johan van Oldenbarnevelt. Bescheiden betreffende zijn staatkundig beleid en zijn familie, deel 1, 1570-1601, p. 290-300 (Den Haag 1934).
B.A. Vermaseren, Levensschets van Joos de Menyn, diplomaat en jurist, in: Zuid-Hollandse studiën deel 2, p. 152-196 (Voorburg 1952).

Auteur

Cees Esseboom (augustus 2016)

Deze website maakt gebruik van cookies en daarmee vergelijkbare technieken om een optimale gebruikerservaring te bieden. Je kunt je voorkeuren aanpassen.

Deze cookies zorgen ervoor dat de website naar behoren werkt. Deze cookies kunnen niet uitgezet worden.
Deze cookies zorgen ervoor dat we het gebruik van de website kunnen meten en verbeteringen door kunnen voeren.
Deze cookies kunnen geplaatst worden door derde partijen, zoals YouTube of Vimeo.
Deze cookie stellen onze advertentiepartners in staat om doelgerichter informatie te kunnen aanbieden.

Door categorieën uit te zetten, kan het voorkomen dat gerelateerde functionaliteiten binnen de website niet langer correct werken. Het is altijd mogelijk om op een later moment de voorkeuren aan te passen.