Jan Woutersz van Cuyck

(Dordrecht) — 28-03-1572 (Dordrecht)
Schilderij, Salomo zit op een troon, de vrouwen staan om hem heen, een dode baby ligt op de grond en iemand anders draagt de levende baby.

mogelijk geschilderd door Jan Woutersz van Cuyck

Het Oordeel van Salomo

Huis Van Gijn

1575

Jan Woutersz van Cuyck (?-28 maart 1572). De namen van zijn ouders, broer en zussen evenals die van zijn vrouw en dochter zijn onbekend. Hij had nog levende ouders toen hij werd terechtgesteld en een broer en zussen. Hij was getrouwd en uit dit huwelijk werd één dochter geboren. Jan Woutersz van Cuyck was een kunstschilder en glasgraveur uit Dordrecht en is vooral bekend geworden door zijn marteldood vanwege zijn doperse overtuiging enkele maanden voordat de geuzen Dordrecht innamen. Van zijn werk is niets anders bewaard gebleven dan het aan hem toegeschreven schilderij Het oordeel van Salomo dat nu in het Hof van Nederland in Dordrecht hangt.

Over de jeugd en de ouders van Van Cuyck is niets bekend. Uit de brieven die Van Cuyck tijdens zijn gevangenschap schreef, blijkt dat zijn ouders op dat moment nog leefden en dat hij een broer en zeker nog drie zussen had. Hun namen worden echter niet genoemd. Dit is zeer waarschijnlijk gedaan om hen niet te verraden, omdat zij ook dopers waren. De enige die met name genoemd wordt is de zus van zijn vrouw: Neelken Jacobsdochter. Zij was mater in het klooster en nog steeds rooms-katholiek.

Dat zijn herinnering is blijven voortleven dankt Jan van Cuyck niet aan zijn artistieke betekenis, maar aan zijn gevangenschap en marteldood wegens zijn religieuze overtuiging. Volgens Johan van Beverwijck (1594-1647) was hij van onbesproken gedrag en stond hij bij zijn stadgenoten in hoog aanzien. Hij had zich bekeerd tot het doperse geloof en zich opnieuw laten dopen. Daarom werd hij gezocht door de katholieke  schout Jan Boudewijnsz van Drencwaert (1542-1606). Na op verschillende plekken ondergedoken te zijn geweest, werd hij op den duur toch gevonden en gearresteerd. Door de schout en zijn dienaars bij de deur extra luid te woord te staan, wist hij ervoor te zorgen dat zijn vrouw begreep wat er aan de hand was. Zo kon ze zich op tijd uit de voeten maken. Hij werd in de Vuilpoort opgesloten en op wrede manier ondervraagd. Men wilde de namen weten van andere wederdopers zoals zijn vrouw en degene die hem voor de tweede keer gedoopt had. Hij verraadde echter niets. Na wekenlange gevangenschap werd hij samen met Adriaenken Jansdochter, een andere doperse martelares, publiekelijk gedood op de brandstapel. Dit viel bij veel Dordtenaren niet in goede aarde. Het voorval versterkte hun afkeer van de hertog van Alva. Enkele maanden later werd Dordrecht overgeleverd aan de geuzen en ging de stad over op het nieuwe gereformeerde geloof. Jan Woutersz van Cuyck en Adriaenken Jansdochter zijn de laatste martelaars die in Dordrecht hun geloof met hun leven moesten bekopen.

Na de dood van Van Cuyck werden zijn brieven in 1579 uitgegeven samen met de brief  van Adriaenken aan haar man en zijn antwoordbrief. Zij maken deel uit van de collectie brieven, liederen en gebeden die de doperse gelovigen dienden tot troost in deze moeilijke tijden. In 1640 duikt de naam van Van Cuyck opnieuw op in het geschiedwerk van Johan van Beverwijck 't Begin van Hollant in Dordrecht. Behalve over de executie vertelt hij dat de schout zich door Jan van Cuyck liet portretteren als Salomo die het Salomonsoordeel velt. Dit was tijdens de gevangenschap van Van Cuyck. De monniken die hier lucht van kregen, beschuldigden de schout vanaf de kansel ervan dat hij hierom Van Cuyck had laten oppakken en dat hij vanwege zijn ijdelheid de executie uitstelde. Hierop zou de schout Van Cuyck hebben laten pijnigen en tot de brandstapel hebben veroordeeld. Het bewuste schilderij hing nog lange tijd in het stadhuis en werd in de achttiende eeuw een toeristische attractie. Matthijs Balen (1611-1691) en Arnold Houbraken (1660-1719) spreken Van Beverwijck hierin na. In de negentiende eeuw maakte de schrijfster A.L.G. Bosboom-Toussaint (1812-1886) een geromantiseerde versie van dit verhaal. Bij de vraag naar de historische juistheid van dit verhaal zijn enkele opmerkingen te plaatsen. Zowel de beschrijving van het schilderij in de database van het RKD - Nederlands Instituut voor Kunstgeschiedenis als het Engelstalige artikel over Jan van Cuyck op Wikipedia stellen dat het schilderij al in 1552 in de archieven vermeld wordt, al wordt de bron niet genoemd. Dit is dus twintig jaar eerder dan Van Cuycks gevangenschap in 1572. Archiefonderzoek van ondergetekende heeft dit echter nog niet kunnen bevestigen.

Als het schilderij al genoemd wordt dan is het in ieder geval niet door Van Cuyck geschilderd. Volgens de brieven was hij in 1572 nog een jonge man die net een gezin begonnen was. In 1552 was hij waarschijnlijk nog een kind. Tieleman Jansz van Bracht (1625-1664) bracht in 1660 zijn Het bloedigh tooneel der Doops-Gesinde, en weereloose Christenen uit. Hierin speelt Van Cuyck een belangrijke rol. Naast zijn eigen relaas van de gebeurtenissen rondom de gevangenneming en executie drukte Van Bracht de brieven integraal af. Van Bracht geeft aan onderzoek te hebben gedaan in de archieven van de stad, maar niets te hebben gevonden over de processen. Hij beroept zich verder op Van Beverwijck. Toch laat hij het verhaal van het schilderij achterwege en ook in de brieven van Van Cuyck is niets over een schilderopdracht te vinden. De brieven geven juist het beeld dat Van Cuyck snel na zijn arrestatie is gefolterd en ondervraagd en daarna een poos heeft moeten wachten op zijn executie. De folteringen waren fysiek erg zwaar en het lijkt onwaarschijnlijk dat Van Cuyck daarna goed in staat was om mooi te kunnen schilderen.

Het is de vraag of het schilderijtje dat nu in het Hof hangt hetzelfde werk is als dat waar Van Beverwijck, Balen en Houbraken over schrijven. Kunsthistorisch onderzoek levert nergens een signatuur op. Daarnaast zijn de figuren op het schilderij te onbestemd om daadwerkelijk als portret te kunnen dienen. Afgaand op de compositie lijkt het er eerder op dat dit een geschilderde kopie van een prent is, dan een origineel schilderij dat moest dienen als portret.

Het lijkt erop dat de meest authentieke nalatenschap van Jan Woutersz van Cuyck zijn brieven zijn. Aan zijn oudste zwager en zus vertelt hij uitgebreid de gang van zaken tijdens de verhoren. Hij werd meerdere keren aan zijn armen opgehangen en gegeseld op zijn buik en borst. Hij vreesde dat hij het niet zou kunnen volhouden. Aan zijn ouders schrijft hij bemoedigende religieuze brieven. Zijn vrouw bemoedigt hij en hij roept haar op na zijn dood als deugdzaam weduwe te blijven leven al heeft hij er ook begrip voor als ze hertrouwt. Hij laat merken het moeilijk te vinden om haar en hun dochtertje achter te moeten laten, maar kan er ook in berusten. Zijn dochter roept hij op om gehoorzaam te zijn aan haar moeder. Zijn roomse schoonzus roept hij op zich te bekeren en zijn vrouw, haar zus, niet in de steek te laten na zijn dood. Tenslotte schrijft hij een geloofsbelijdenis aan het adres van de schout om zwart op wit te hebben wat zijn kant van het verhaal is. Zo krijgen we een indrukwekkende inkijk in wat hem in de laatste dagen van zijn leven bezighield. Hij is duidelijk geen negentiende-eeuwse romanticus die zijn gevoelsleven op het puntje van zijn tong heeft, maar naast de vele religieuze bemoedigingen, vermaningen en vertroostingen is het wel duidelijk dat dit alles hem als persoon niet koud laat.

Bronnen en literatuur

Vonnis van de Raad van Beroerten tegen Jan Woutersz van Cuyck en Adriaenken Jansdr, Brussel, 8 maart 1572. Rijksarchief Brussel, Raad van Beroerten, vol. 6, fol. 388.
M. Balen, Beschryvinge der stad Dordrecht (Dordrecht 1677), p. 841.
J. van Beverwijck, 't Begin van Hollant in Dordrecht (Dordrecht 1640), p. 348.
T. van Bracht, Het bloedigh tooneel der Doops-Gesinde, en weereloose Christenen (Dordrecht 1660, herdruk Amsterdam 1685), II, p. 566-603.
A.L.G. Bosboom-Toussaint, Historische novellen. Jan Woutersz van Cuyck. Kunstschilder en martelaar (1856), in: Don Abbondio II. Historische novellen. Een arme die rijk maakt (Rotterdam 1899), p. 235-278.
A. Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilder en schilderessen, 2e druk (Amsterdam 1753), p. 51.
B. Gregory, Particuliere martelaarsbundels uit de late zestiende eeuw, in: Doopsgezinde bijdragen, nieuwe reeks 19 (1993), voor lemma over Van Cuyck p. 93.
https://rkd.nl/nl/explore/images/219336 (geraadpleegd op 16 september 2020).
https://en.wikipedia.org/wiki/Jan_Woutersz_van_Cuyck (geraadpleegd op 16 september 2020).

Auteur

Wim Koole (oktober 2020)

Deze website maakt gebruik van cookies en daarmee vergelijkbare technieken om een optimale gebruikerservaring te bieden. Je kunt je voorkeuren aanpassen.

Deze cookies zorgen ervoor dat de website naar behoren werkt. Deze cookies kunnen niet uitgezet worden.
Deze cookies zorgen ervoor dat we het gebruik van de website kunnen meten en verbeteringen door kunnen voeren.
Deze cookies kunnen geplaatst worden door derde partijen, zoals YouTube of Vimeo.
Deze cookie stellen onze advertentiepartners in staat om doelgerichter informatie te kunnen aanbieden.

Door categorieën uit te zetten, kan het voorkomen dat gerelateerde functionaliteiten binnen de website niet langer correct werken. Het is altijd mogelijk om op een later moment de voorkeuren aan te passen.