Deze website maakt gebruik van cookies en daarmee vergelijkbare technieken om een optimale gebruikerservaring te bieden. Je kunt je voorkeuren aanpassen.

Deze cookies zorgen ervoor dat de website naar behoren werkt. Deze cookies kunnen niet uitgezet worden.
Deze cookies zorgen ervoor dat we het gebruik van de website kunnen meten en verbeteringen door kunnen voeren.
Deze cookies kunnen geplaatst worden door derde partijen, zoals YouTube of Vimeo.
Deze cookie stellen onze advertentiepartners in staat om doelgerichter informatie te kunnen aanbieden.

Door categorieën uit te zetten, kan het voorkomen dat gerelateerde functionaliteiten binnen de website niet langer correct werken. Het is altijd mogelijk om op een later moment de voorkeuren aan te passen.

Jan Rutgersius (Rutgers)

28-08-1589 (Dordrecht) — 26-10-1625 (Den Haag)
Portret van Jan Rutgers

Lambert Visscher

Portret van Jan Rutgers

Jan of Johannes Rutgers, geboren te Dordrecht, 28 augustus 1589; overleden in Den Haag, 26 oktober 1625. Zoon van Wijnand Jansz Rutgers, bewindhebber van de West-Indische Compagnie ter kamer Dordrecht, door de koning van Zweden geridderd, wonend in de Wijnstraat, en van zijn tweede echtgenote Cornelia Muys van Holy (dochter van Jacob Muys van Holy, eerste schout van Dordrecht na de Reformatie, en Elisabeth van der Linde). Er is geen huwelijk van hem bekend en hij had geen kinderen.


Jan Rutgers, die zich in het wetenschappelijk verkeer en in zijn publicaties Janus Rutgersius noemde, was jurist, dichter, filoloog en diplomaat. Naast zijn diplomatieke werkzaamheden in dienst van de Zweedse koning kreeg hij tijdens zijn korte leven grote bekendheid als een verfijnd dichter in het Latijn en het Grieks. Zijn aantekeningen en commentaren op klassieke auteurs bleven nog lang maatgevend.


Jan Rutgers studeerde aan de Dordtse Latijnse school onder de geleerde filoloog Gerardus Johannes Vossius (1577-1649), die hij hoog vereerde. In 1605 ging hij naar de Leidse academie waar hij studeerde bij de internationaal befaamde hoogleraren filologie en Neolatijn Dominicus Baudius (1561-1613), Joseph Justus Scaliger (1540-1609) en Daniel Heinsius (1580-1655). Baudius nam hem al snel onder zijn hoede en bracht hem tot zijn eerste publicaties. Eind 1611 ondernam Jan vervolgens de traditionele 'grand tour' van twee jaar door Frankrijk. Na een lang verblijf in geleerde kringen in Parijs (onder andere bij de geleerde hellenist Frédéric Morel) en Blois promoveerde hij in de zomer van 1613 tot licentiaat in de rechten aan de universiteit van Orléans. Zijn moeder overleed op 13 september 1613, de dag voordat hij uit Frankrijk terugkeerde; hij trok zich dit verlies sterk aan en toen zijn praktijk als advocaat in Den Haag hem ook weinig plezier bezorgde, was hij blij dat hij afleiding kon vinden bij ander werk in het buitenland.


Op 5 april 1614 werd in Den Haag het eerste verdrag gesloten tussen de Republiek en de koning van Zweden, Gustaaf II Adolf (1594-1632). Deze was daar vertegenwoordigd door de Haarlemse jurist en remonstrant Jacob van Dijck (1567-1631), heer van Salnecke in Uppland (Zweden), en vanaf 1619 heer van De Lier en Zouteveen in Delfland. Van Dijck, een vriend van de dichter Bredero en van de geleerden Daniel Heinsius en Petrus Scriverius, werd toen benoemd tot raad van de Zweedse koning en zijn gezant bij de Staten-Generaal; hij moest ervoor zorgen dat de nieuwe havenstad Göteborg bevolkt werd en tot bloei kwam; de Nederlanders namen daar al vroeg een belangrijk aandeel in.


Op aanbeveling van Heinsius, die Jan Rutgers’ sociale kwaliteiten waardeerde, nam Van Dijck hem in mei 1614 als assistent mee naar Zweden. Op 1 augustus 1614, nog pas 25 jaar oud, werd hij op voorstel van Axel Oxenstierna (1583-1654), kanselier van Zweden, tot Zweeds staatsraad benoemd. In 1615 verhuisde hij naar Stockholm en schreef bij die gelegenheid lange afscheidsgedichten voor zijn vrienden Heinsius en Hugo de Groot (1583-1645). Oxenstierna introduceerde hem bij koning Gustaaf Adolf die op dat moment in Lijfland oorlog voerde met Rusland. De koning benoemde hem in mei 1616 tot zijn gevolmachtigd afgevaardigde bij de Staten-Generaal van de Nederlandse Republiek. In die functie bracht hij de onderhandelingen tussen de Republiek en de Zweedse koning tot een gelukkig einde. Als staatsraad werd hij meermaals afgevaardigd in legaties naar de Republiek en naar diverse landen in noordelijk Europa, zo in februari 1618 naar Oost-Friesland en de Hanzestad Lübeck, in januari 1620 naar Praag in Bohemen, waar hij de inname van de stad door de katholieke Liga onder generaal Tilly op 8 november 1620 en de vlucht van de ’Winterkoning’ Frederik van de Palts naar de Republiek meemaakte, en eind 1620 naar Denemarken en de Hanzesteden Lübeck, Hamburg en Bremen. Na zijn derde gezantschap naar de Republiek werd hij door koning Gustaaf Adolf op 21 december 1619 in de Zweedse ridderstand verheven en ontving hij een kostbare gouden ketting (afgebeeld op zijn portret door Lambert Visscher) en een Zweeds wapenschild.


In september 1621 ging hij weer naar de Republiek en begeleidde vervolgens in Riga de vredesonderhandelingen tussen Zweden en Polen. Bij zijn terugkeer naar Zweden in maart 1623 werd hij op het nippertje van de verdrinkingsdood gered bij een storm voor de Ålandseilanden in de Botnische Golf. Na zijn vijfde reis als Zweeds gezant naar de Republiek in 1623 vestigde hij zich in Den Haag als afgevaardigde van de Hanzesteden. Hij stierf kort daarna aan een ‘fatale ziekte’ (aldus Heinsius), vermoedelijk de pest die in 1625 woedde. Bij de gewelddadige inname van Praag had hij de brieven en boeken verloren die hij had meegenomen. Desondanks bezat hij bij zijn dood in Den Haag een grote bibliotheek, waarin ook veel teksten van zijn leermeester Dominicus Baudius. Zij werd in 1630 en 1633 bij Elzevier in Leiden geveild. Zijn archief werd naar Zweden overgebracht.


Jans zuster Ermgard Rutgers (overleden in 1633) trouwde in 1617 met Daniel Heins (Heinsius), hoogleraar klassieke talen en politicologie aan de Leidse Academie. Hun zoon Nicolaas Heinsius (1620-1681) werd een beroemd classicus, Neolatijns dichter en bibliofiel, en later resident van de Republiek in Zweden; hij gaf de gedichten en autobiografie van zijn oomzegger Rutgersius uit. Via zijn zwager Jan Rutgers kreeg Daniel Heinsius in 1618 een aanstelling als geschiedschrijver van de Zweedse koning Gustaaf Adolf. Toen Heinsius in 1627 overwoog naar Zweden te gaan, kwam daar vanuit Holland verzet tegen en werd hij ter compensatie benoemd tot geschiedschrijver van de Staten-Generaal.


Bronnen


Gegevens over Jans leven, dat zich grotendeels in het buitenland afspeelde, zijn alleen verspreid te vinden, daarom zijn er maar weinig biografische berichten over hem gepubliceerd. Maar kort voor zijn onverwacht overlijden schreef hij een autobiografie in het Latijn: Vita Nobilissimi Amplissimique Viri Jani Rutgersii, Gustavi Magni, serenissimi Suecorum, Gothorum, Vandalorum, &c. Regis, consiliarij, & ad aliquot principes legati. Ab ipso olim conscripta, & inter schedas ejus reperta [in vertaling: Het leven van de edele en aanzienlijke heer Janus Rutgersius, raadsheer van Gustaaf de Grote, koning van de Zweden, Goten en Vandalen, en gezant bij enkele prinsen, door hemzelf geschreven en in zijn papieren gevonden]. De tekst werd eerst gepubliceerd door raadsheer Willem Goes (Leiden, 1646), gehuwd met zijn nichtje Elisabeth Heins, vervolgens door zijn oomzegger Nicolaas Heinsius in diens bundel Poemata (Leiden, 1653; herdruk Amsterdam, 1666). Daarin zijn ook uitvoerige lofdichten van Jan zelf op het Dordtse huwelijk van Pompejus de Rovere en Anna Casembroot, op zijn leermeester G.J. Vossius, op de predikant Samuel Naeranus en op Daniel Heinsius opgenomen.
Hij schreef opdrachten in de alba amicorum van o.a. Ernst Brinck (Den Haag, 7 augustus 1615: KB Den Haag, 135 K 4, f. 76v), Aelius Everardus Vorstius (Leiden, 17 december 1616: UB Leiden, BPL 3088, f. 63r), Samuel Radermacher (Hamburg, 7 januari 1619: UB Leiden, BPL 2185, f. 23v), Cornelis de Glarges (19 juli 1624: KB Den Haag, KW 75 J 48, f. 108r).
Brieven aan Hugo de Groot, 1609-1616 (UB Amsterdam, HSS-mag.: 30 Aq 1-3); aan zijn Dordtse verwant Adriaen Blyenburch, 12 juni 1624 (KB Den Haag, Collectie Blyenburch, nr. 41; KW 129 A 26); aan Petrus Scriverius (UB Utrecht, Hs 0 B 7); aan de Zweedse Senatores te Stockholm (UB Leiden, BPL 293: A).
Brieven van Gerardus Johannes Vossius aan hem, 1606-1608 (UB Amsterdam: HSS-mag.: III E 4:18,21,37,38,38,39,40), en 1609-1625 (UB Amsterdam: HSS-mag.: III E 4:27,46,53,56,81,96)
Verkoopcatalogi van zijn bibliotheek: Catalogus bibliothecae ... Jani Rutgersii, ... quae in aedibus Elzevirianis divenditur (Leiden, 1630); Catalogus bibliothecae ... Jani Rutgersii, ... quorum auctio habebitur in aedibus Elzevirianis 7 Martii 1633 (Leiden, 1633).


Publicaties


Onder het pseudoniem Godefridus Vrancken, Vae Victis. Lusus rhetorum Aduaticorum adversus Leydenses eructationes (Antwerpen 1609; Amsterdam, 1648) [Over een wedstrijd tussen redenaars van Tongeren en Leiden].
Notæ in Horatium (Parijs,1613) [Hierin ook zijn Lectiones Venusinae].
Variarum lectionum libri sex, ad Gustavum II. Suecorum etc. Regem (Leiden, 1618) [Aantekeningen op Latijnse schrijvers, opgedragen aan koning Gustaaf Adolf].
Justus Lipsius, Johannes Rutgersius & Johannes Isaacus Pontanus, Notae in Martialem. Ad Petrum Scriverium (Leiden, 1619) [Aantekeningen van Rutgersius op de dichter Martialis, gedateerd te Hamburg, 22 januari 1618, ten huize van de koopman Leonard van Sorgen].
De orbe stagneo aut numo potius adulterino seu reprobo Antinoi ad ... Joh. Henr. Eggelingium epistola (Frankfurt, 1699).
Glossarium Graecum nunc penitus restitutum [Grieks woordenboek, uitg. door Fridericus Strunzius] (Wittenberg, 1719).
Omdat hij in zijn studiejaren enkele komische en satirische teksten publiceerde, wordt ook de satirische anticalvinistische catechismus: Catechismus Calvinisticus: fide perquam optima concinnatus (z.pl. [Antwerpen]: Plancius van den Bogaerd, 1609), wel aan hem toegeschreven; anderen stellen het auteurschap op naam van de Antwerpse jezuïet Carolus Scribani.
Hij verzorgde, met een inleiding of aantekeningen, vele uitgaven van wetenschappelijke teksten van derden, te beginnen met die van zijn leermeesters en van zijn zwager Heinsius:
Dominicus Baudius, Oratio ad studiosos Leidenses ob caedem commilitonis tumultuantes (Leiden: Henricus ab Haestens, 1609) [Uitvoerige rede na het heftige studentenoproer dat volgde op de dood van de rechtenstudent Assuerus Hornhovius uit Utrecht, die na zijn disputatie op straat door de Leidse nachtwacht was doodgestoken].
Dominicus Baudius, Orationes, quae exstant omnes, ex bibliotheca Jani Rutgersii (3e druk Leiden, 1620; Leipzig, 1622, 1625, 1635).
Daniel Heinsius, Satirae duae: Hercules tuam fidem sive Munsterus hypobolimaeus, quarto iam editus, ac emendatior, et Virgula divina (Leiden, 1609) [Hierin van Janus Rutgersius, Burdonum fabulae confutatio].
Joseph Justus Scaliger, De Æquinoctiorum anticipatione diatriba (Parijs, 1613).
Isaac Porphyrogennetus, Characteres Graecorum et Troianorum, qui ad Troiam fuere (Leiden, 1618).
Johannes Gazaeus, Ekphrasis tu kosmku pinakos (Leiden, 1618).
Johannes Lydus, Diarium tonitruale et locale iuxta lunam (z.pl., 1618).
Michael Apostolius, Paroemiæ (Leiden, 1619).
Daniel Heinsius, De contemptu mortis (Leiden, 1621).
Spicilegia in Apuleium ad Geverhartum Elmenhorstium (Frankfurt, 1621).
Claudius Rutilius Numatianus, Itinerarium, sive de reditu suo Lib. II (Frankfurt, 1623).
Gerardus Ioannes Vossius, Oratio in obitum clarissimi et praestantissimi viri, Thomae Erpenii, Orientalum linguarum in Academia Leidensi professoris. Accedunt funebria amicorum carmina [met lijkdichten door Joannes Rutgersius et Daniel Heinsius] (Leiden, 1624).
Quintus Curtius Rufus, De rebus gestis Alexandri Magni Historiarum quotquot supersunt libri (Lübeck, 1651; Breslau /Brieg, 1668; Frankfurt, 1687).
Sextus Julius Africanus, Olympionicarum fasti (uittreksel uit zijn Chronographia; herdruk Area Publishers, 1980) [Lijst van overwinnaars bij de Olympische Spelen].


Literatuur


Balen, I, 210-212, 874; II, p. 1135-1136.
J.H. Zedler, Grosses Vollständiges Universal-Lexikon, 32 (Leipzig & Halle, 1722), p. 1991-1992.
Hoefer, Nouvelle Biographie générale, 41 (Parijs, 1862), p. 932.
Van der Aa, XVI, p. 576-577.


Portret


Zijn portret, afgedrukt in Balen (tegenover p. 210), werd in 1677 gegraveerd door Lambert Visscher (1633-1690) naar een schilderij van Michiel van Mierevelt (1566-na 1641) met een onderschrift door zijn oomzegger Nicolaas Heinsius.
Een ander schilderij, olieverf op paneel, is in het bezit van de Universiteit van Amsterdam.
Permalink: http://hdl.handle.net/11245/3.1761

Auteur

Willem Frijhoff (november 2019)