George Nicolaas Itz
Geboren te 's-Hertogenbosch 26 december 1799, overleden te Dordrecht op 4 juli 1869. Zoon van de uit Duitsland afkomstige Jan Pieter Itz (1761-1839), meter en nachtwaker, en Sibilla Geertruij Houbre (1766-1831). Zij was een dochter van George Nicolaas Houbre (Houbré) uit Doornik en Alida Johanna van Nahuijs uit Oirschot.
George Nicolaas trouwde op 3 juni 1825 te 's-Hertogenbosch met Alida van Heijenoord (1790-1858). Vier kinderen uit dit huwelijk bleven in leven:
- Jan Pieter (1826)
- Dirk Jan (1828)
- Sebilla Geertruij (1829)
- Carel Johannes (1833)
Twee andere kinderen overleden jong in de jaren 1832-33, mogelijk aan de cholera, George Nicolaas en Aalbertus Karel.
Itz was docent aan de Academie in 's-Hertogenbosch, stadsarchitect van Dordrecht (1832-1867), opzichter, hoofdonderwijzer aan de Dordtse tekenschool, fabriek van het waterschap de Vierpolders, commissaris bij de Dordtse Hulpbank en lid van verdienste van het Dordtse Teekengenootschap Pictura. De beeldbepalende bouwwerken van stadsarchitect G.N. Itz zijn nog overal in Dordrecht te vinden. De bouwwerken uit zijn beginperiode, zoals de Korenbeurs en het Stadhuis, sloten aan bij de neoclassicistische stijl die toen in Nederland gangbaar was. De Korenbeurs aan de Bomkade en de oudkatholieke St.-Maria Maiorkerk worden veelal beschouwd als zijn beste werk. Van de acht bruggen die Itz ontwierp zijn er zeven nog in gebruik.
Itz werd als leerling ingeschreven bij de in 1814 opgerichte Académie Impériale et Royale de Peinture, Sculpture et Architecture in 's-Hertogenbosch. Hij behoorde tot de beste leerlingen en ontving in het schooljaar 1816/1817 de 'médaille' bij de afdeling bouwkunde eerste klasse voor het tekenen naar voorbeeld. In 1818 voltooide hij zijn opleiding. Aansluitend vervulde hij zijn militaire dienstplicht en werd in zijn woonplaats gelegerd als kanonnier bij de Nationale Militie. In 1820 werd voor de Academie een eigen gebouw ingericht en kreeg G.N. Itz daar een tijdelijke aanstelling als leraar bouwkunde. Daarnaast werkte hij als architect en aannemer. Later was hij nogmaals op tijdelijke basis als leraar aan de school verbonden tot hij in 1828 een officiële aanstelling kreeg tot tweede onderwijzer in de bouwkunde aan de dan recent omgedoopte Koninklijke School voor Nuttige en Beeldende Kunsten. Samen met een collega hield hij zich tot 1830 bezig met plannen voor verbouwing en uitbreiding van de school, die de eerste vorm van toegepast hoger onderwijs in Noord-Brabant was.
In zijn hoedanigheid van meester-timmerman (aannemer) en leraar in de bouwkunde solliciteerde Itz vervolgens naar de vacant geworden functie van 'stadsarchitect der gemeente Dordrecht en opzigter der kerkgebouwen'. Op 8 december 1831 werd hij als zodanig benoemd, op een traktement van 1.200 gulden per jaar. Hij werd gekozen uit twaalf kandidaten, vooral vanwege zijn vaardigheden als onderwijzer voor de nog op te richten Stads Bouwkundige Teekenschool. Zijn contract vermeldde dat nevenfuncties als ambachtsman, zoals smid, timmerman of metselaar, verboden waren. Al zijn tijd en energie moest hij steken in de veelomvattende taak van stadsarchitect en van hoofdonderwijzer aan de Teekenschool. De familie vond begin 1832 woonruimte op de Vest, hoek Steegoversloot. In 1833 woonde ze op de Voorstraat, hoek Nieuwkerkstraat (nu nr. 54). In juni 1832 lieten Itz en zijn vrouw Aaltje zich inschrijven als lidmaten van de Nederlandse. Hervormde gemeente in Dordrecht.
Itz had inmiddels zijn eerste tekeningen gemaakt voor een gebouw op de plaats van de gedeeltelijk afgebroken Riedijkspoort (niet gerealiseerd) en voor de Lombardbrug. Dordrecht bleef in 1814 na het vertrek van de Fransen verarmd achter, met een grote schuld. Eerst toen die verminderde, kwam er weer ruimte voor het realiseren van gebouwen zoals de Korenbeurs, de Waag, de Vleeshal en verschillende scholen. Behalve de Korenbeurs werden later al deze gebouwen gesloopt. In juni 1833 ontving hij de opdracht tot het ontwerpen van een kerkgebouw, de rooms-katholieke St.-Hippolytuskerk te Delft, een nevenbezigheid die hem niet verboden was! Het werd een eenvoudige rechthoekige zaalkerk, zoals Itz die in 1843 ook ontwierp voor Hardinxveld.
In oktober 1833 opende de Stads Bouwkundige Teekenschool haar deuren. Het was een avondschool die gehouden werd in de concertzaal boven de Waag, aanvankelijk vier avonden per week, van 18 tot 21 uur. De lessen, toegankelijk voor jongens vanaf 14 jaar, 'goed kunnende lezen, schrijven en rekenen en van stil, zedelijk en ordelijk gedrag', liepen van oktober tot en met maart. De school bevatte drie afdelingen: 1. Bouwkunde; 2. Meet-, waterweeg- en werktuigkunde; 3. Het uit de hand tekenen van meetkundige figuren en bouwkundige ornamenten. Hoofdonderwijzer Itz gaf les in de eerste afdeling, voor de andere twee afdelingen werden medeonderwijzers aangetrokken. De Tekenschool bestond tot 1858 toen er een reorganisatie werd doorgevoerd en Itz eervol ontslag werd verleend.
Itz' zoons Dirk Jan en Jan Pieter gingen in respectievelijk 1840 en 1841 als leerling naar de school van hun vader. Jan Pieter werd opzichter bij de gemeente Dordrecht en bij Rijkswaterstaat. Dirk Jan bracht het in 1860 tot stadsarchitect van Zaltbommel; vanaf 1861 tot zijn overlijden in 1877 bekleedde hij dezelfde functie in Zutphen, waar hij, mogelijk met medewerking van zijn vader, de statige reeks witte herenhuizen aan het IJsselfront realiseerde en het Wijnhuis in neorenaissancestijl herbouwde. Dirk Jans zoon, ook George Nicolaas geheten (1863-1925), zette de traditie voort; hij werd eveneens architect en in 1906 hoogleraar bouwkunde aan de Technische Hogeschool in Delft. De jongste zoon Carel Johannes (1833-1875) volgde een carrière in de zeevaart.
Intussen stapelden Itz' taken zich op. Behalve voor het maken van bestekken en tekeningen voor gebouwen en bruggen en het leiden van de Stads Bouwkundige Teekenschool, was Itz verantwoordelijk voor het toezicht op aanbestede werken en op de bouw van particuliere huizen. Bovendien hield hij toezicht op straten, wegen en waterwerken zowel in de Vierpolders als in de stad en zag hij toe op de openbare verlichting en het aanleggen van riolering. Daarnaast werd hij geacht leiding te geven aan gemeentewerklieden. Voor een in 1835 opgedragen extra taak tot het 'naar de middelbare tijd geregeld te houden' van de stadsuurwerken, zodat alle klokken dezelfde tijd aangaven, wist hij een extra honorarium van 100 gulden per jaar te bedingen. Itz werd regelmatig op reis gestuurd om materialen te bemachtigen, zoals 'Quenast-straatkeien' (kasseien), of om gebouwen in andere steden te bestuderen, zoals het Weeshuis in Groningen dat 'van al die Nieuw Weezengestichten die ik in 1860 bezocht' het meest geschikt was als voorbeeld voor Dordrecht. Van alle projecten waren de tekeningen bij hem thuis (zijn werkplek) op afspraak voor iedereen 's avonds in te zien. Toch had hij nog voldoende energie om ook privéleerlingen aan te nemen voor bouwkundige tekenlessen in de avonduren. Deze enorme belasting maakte dat het werk hem op het eind van zijn carrière boven het hoofd groeide en invloed kreeg op zijn gezondheid. Na kritiek vanuit de gemeenteraad over gemaakte fouten, werd hem in december 1867, op eigen verzoek, na 35 jaar eervol ontslag verleend. Op 4 juli 1869 overleed George Nicolaas Itz. Hij werd begraven op de Algemene Begraafplaats te Dordrecht (thans de Essenhof).
Enkele bouwwerken en bruggen
Korenbeurs, Bomkade, 1834.
Stadhuisverbouwing, Stadhuisplein, 1835-1841.
Boterbeurs, Wijnstraat, 1841.
Oudkatholieke kerk St.-Maria Maior, Voorstraat, 1843.
Stads Geneeskundig Gesticht voor Krankzinnigen, nu Dordrechts Museum, 1852.
Nieuwbrug, 1851.
Damiatebrug, 1855.
Lange IJzeren Brug, 1856.
Publicaties van G.N. Itz
Iets betreffende de Groote Kerk en toren, te Dordrecht, in: Bouwkundige bijdragen, 3 (sept./dec. 1845), kolom 245-282.
De lange ijzeren brug over de Nieuwe Haven te Dordrecht, in: Bouwkundige bijdragen, deel XI (Amsterdam 1859), kolom 57-60.
Het nieuwe Wees- en Armhuis, in: Bouwkundige bijdragen, deel XVI stuk 4 (Amsterdam 1867).
Bronnen en literatuur
J.L. van Dalen, Geschiedenis van Dordrecht (Dordrecht 1933).
A. Meffert en R. Schook, G.N. Itz, stadsbouwmeester van Dordrecht, 1832-1867 (Delft/Dordrecht 1985).
G. Renting, J. Dommisse en A. Maat, 125 Jaar gemeentewerken Dordrecht. Van stadsfabriek tot Dienst Openbare Voorzieningen (Dordrecht 1991).
P. Kooij en V. Sleebe (red.), Geschiedenis van Dordrecht van 1813 tot 2000 (Hilversum 2000).
B. Lamberts en A.F.J. Niemeijer, Dordrecht, architectuur en stedenbouw 1850-1940 (Dordrecht/Zwolle 2002).
Auteur
Elisabeth van Heiningen (april 2013)