Anthonie Pieter (Anton) Schotel

05-09-1890 (Dordrecht) — 24-09-1958 (Laren)
Anton Schotel in zijn atelier aan de Bomkade.

Hameter

Anton Schotel in zijn atelier aan de Bomkade.

1925

Geboren Dordrecht 5 september 1890, overleden Laren (N.H.) 24 september 1958. Oudste zoon van Jacob Anthonie Schotel (1866-1939) eigenaar van een steenhouwerij en Suzanna Elisabeth Paters (1865-1944). Eén broer: Pieter Lambertus Schotel (1893-1972). Trouwde met Elisabeth Goedvolk (1900-1995) op 14 oktober 1920. Dit huwelijk bleef kinderloos.


Schotel was een impressionistisch schilder, tekenaar en graficus en een verre verwant van de Dordtse zeeschilder J.C. Schotel. Hij was autodidact. Schotel wordt gerekend tot de 'Dordtse impressionisten', waartoe bijvoorbeeld ook Koldewey, Reus, Gunneweg, Van Heck, Sluiter, Wijnhoven, Noltee en Mühlhaus behoorden. De invloed van de Haagse school is in hun werk aanwijsbaar.


Al jong gaf Anton blijk van aanleg voor tekenen en schilderen. Als elfjarige kreeg hij schilderles van Herman Gunneweg (1846-1904) die als schilder goed bekend stond en lid was van het Dordtse Teekengenootschap Pictura. Gunneweg zag al snel dat zijn pupil talent had. Ze schilderden veel buiten. Toen Anton de H.B.S. bezocht kwam aan deze leerperiode een einde doordat Gunneweg uit Dordrecht vertrok. In 1914 werd Anton werkend lid van Pictura. Hij voorzag in zijn levensonderhoud als medewerker op de steenhouwerij van zijn vader. Naast kunstzinnige aanleg had Schotel ook technisch inzicht. Zo ontwikkelde hij ondermeer een polijstmachine voor marmer. In 1914 werd de steenhouwerij omgezet in een naamloze vennootschap onder directie van Schotel senior die echter al in mei 1915 naar Den Haag vertrok. Anton koos definitief voor het kunstenaarschap. Hij vestigde zich aan de Bomkade 4 waar hij een woonruimte met atelier huurde met uitzicht op de Oude Maas. In april 1919 exposeerde hij in Pictura. Hij toonde hier enkele doeken over het nacht- en uitgaansleven in Rotterdam, maar Schotel is vooral bekend geworden als schilder van water, lucht en schepen. Vooral de botter had zijn belangstelling, ('ik wil den botter volkomen in mijn macht zien te krijgen').


In 1920 huwde hij Elisabeth Goedvolk die accepteerde dat voor Anton de schilderkunst op de eerste plaats kwam. Desondanks was hun huwelijk gelukkig zoals zij later zou schrijven. Tussen 1920 en 1930 maakten de Schotels per auto studiereizen naar onder meer Brugge, Walcheren, Volendam, en Zuid-Frankrijk. In september 1925 werd Schotel de huur opgezegd en het paar verhuisde naar een woning aan de Berend Demmerstraat 26 in Volendam. Schotel keerde vaak terug naar Dordrecht om er vrienden en bekenden te bezoeken en om er te schilderen. Een belangrijke rol in het kunstleven van Volendam speelde hotel Spaander, waar veel kunstenaars kwamen. Het hing er vol met schilderstukken. In 1926 exposeerde hij zijn Volendamse doeken in café-restaurant Americain aan de Groenmarkt in Dordrecht. (De huidige openbare bibliotheek).


In mei 1929 vestigde hij zich in Laren in een woning met atelier aan de Noolscheweg nummer 9A (thans 25). Laren had evenals Volendam een hotel waar kunstenaars kwamen en waar een tentoonstellingsruimte was: Hotel Hamdorff, dat een welgestelde clientèle had. In 1936 trad Schotel toe tot de Vereeniging van Beeldende Kunstenaars Laren-Blaricum en tot de Amsterdamse schildersvereniging Sint Lucas. In 1940 werd hij lid van het Amsterdamse Arti et Amicitiae.


De Duitse bezetting in 1940 bracht grote veranderingen in de kunstwereld. In november 1940 werd het departement van Volksvoorlichting en Kultuur (D.V.K.) opgericht. De leiding was in handen van NSB'er Toby Goedewaagen. Een jaar later werd de Nederlandse Kultuurkamer ingesteld. Die bestond uit een zestal 'gilden'. Elk gilde vertegenwoordigde een sector van de kunsten. De schilderkunst was ondergebracht in het 'Gilde voor bouwkunst, beeldende kunst en kunstambacht'. Joodse en halfjoodse kunstenaars werden uitgesloten. Leden moesten de ariërverklaring ondertekenen. Vanaf 22 januari 1942 werd het lidmaatschap verplicht. Schotel meldde zich evenals de meeste kunstenaars aan. Wie zich aan aanmelding onttrok mocht niet meer exposeren en kon vrijwel niet meer aan schildersbenodigdheden komen. Ook kunstenaarsverenigingen zoals Arti en het Sint Lucasgilde gingen overstag. Joodse leden werden geroyeerd.


Schotels water- en scheepstaferelen pasten wonderwel in de visie op kunst van de bezetter. Rijkscommissaris Seyss Inquart bezocht Schotel eind 1940 en kocht twee doeken. Begin 1941 ontving Schotel een uitnodiging van het D.V.K. om met enige andere pro-Duitse kunstenaars bezoeken te brengen aan Berlijn en München. Hij exposeerde in Duitsland en ontving vooraanstaande Duitsers in zijn atelier. In april 1941 schonk hij een groot doek aan de secretaris-generaal van de NSB, C. Huygen en in juli 1942 meldden Schotel en zijn vrouw zich als sympathiserend lid van de NSB. Op dinsdag 5 september 1944 (Dolle Dinsdag), toen de bevrijding nabij scheen, vluchtten Schotel en zijn vrouw richting Duitsland, eerst naar Berlijn, later naar Bremen. Na de Duitse capitulatie keerden zij op 25 juni 1946 terug naar Laren waar ze werden gearresteerd. Schotel werd voor de ereraad gedaagd. De ereraad bestond uit kunstenaars die zich hadden verzet tegen de bezetter, plus een jurist. Zwaardere gevallen kwamen voor de rechter. Als eerste criterium voor collaboratie gold het lidmaatschap van de Kultuurkamer.


Schotel werd in 1949 voorwaardelijk ontslagen van rechtsvervolging. Hun huis aan de Noolscheweg inclusief de inventaris met veel antiek was verkocht en hun bankrekening geblokkeerd. De Schotels waren berooid. Ze mochten enige tijd wonen in villa 'De Wijdte' aan Hoog Hoefloo 46, eigendom van meester-vervalser Han van Meegeren die op dat moment gevangen zat. Na diens overlijden in 1948 moesten zij dit huis verlaten en kon het paar zich in maart 1948 vestigen in landhuis 'Sint Jan' aan de Burgemeester Van Nispen tot Sevenaerstraat 33. Medio 1948 werd de blokkade op hun rekening opgeheven. Dat gaf financieel lucht. Anton toog aan het werk: landschappen schilderen en op reis langs het IJsselmeer om de bekende oude thema's weer op te pakken. In 1952 betrok Schotel een woning aan het Mauvezand 33 in Laren. In 1955 exposeerde hij in Hotel Hamdorff en in 1958 exposeerde hij hier nog eens 40 schilderijen met oud en nieuw werk. Kort daarna overleed hij.


Bronnen en literatuur


Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie, https://rkd.nl/nl/home/artists/71055
P.A. Scheen, Lexicon Nederlandse beeldende kunstenaars 1750-1950 (Den Haag 1970).
G.J. Schweitzer en F.M. Bijl de Vroe-Verloop, Ik mag lijden dat het morgen grijs is (Dordrecht 1980).
H.H. van Calker, Schilders van heden en morgen (Amsterdam z.j.).
P.M.J. Jacobs, Beeldend Nederland; biografisch handboek (Tilburg 1993).
C. Denninger, A.P. Schotel 1890-1958. De wereld van het water (Bussum 2012).
Film: Robin Lutz, Aquarius. Anthonie Pieter Schotel, de schilder van het water (2012).

Auteur

Roel Leentvaar (september 2012)

Deze website maakt gebruik van cookies en daarmee vergelijkbare technieken om een optimale gebruikerservaring te bieden. Je kunt je voorkeuren aanpassen.

Deze cookies zorgen ervoor dat de website naar behoren werkt. Deze cookies kunnen niet uitgezet worden.
Deze cookies zorgen ervoor dat we het gebruik van de website kunnen meten en verbeteringen door kunnen voeren.
Deze cookies kunnen geplaatst worden door derde partijen, zoals YouTube of Vimeo.
Deze cookie stellen onze advertentiepartners in staat om doelgerichter informatie te kunnen aanbieden.

Door categorieën uit te zetten, kan het voorkomen dat gerelateerde functionaliteiten binnen de website niet langer correct werken. Het is altijd mogelijk om op een later moment de voorkeuren aan te passen.