Albert Jan Verbeek

27-04-1758 (Arnhem) — 20-11-1829 (Den Haag)
Portret van Albert Jan Verbeek getooid met staartpruik

Portret van Albert Jan Verbeek getooid met staartpruik

(Parlementair Documentatie Centrum

Geboren op 27 april 1758 in Arnhem, overleden op 20 november 1829 in Den Haag. Hij was de zoon van Albert Jan Verbeek (Arnhem 26 mei 1718-Arnhem maart 1787, rentmeester Burgerweeshuis Arnhem) en Johanna Cannegieter (Arnhem 13 februari 1722-Franeker? 1797).


Albert Jan ging 20 april 1793 in ondertrouw en huwde 5 mei 1793 in Dordrecht Hendrika Telders (Dordrecht 17 januari 1770-Dordrecht 10 oktober 1848), dochter van Johannes Telders en Johanna van Pelt. Uit het huwelijk werden geboren:
- Albert Jan (Dordrecht 27 september 1793-Den Haag 29 september 1819, ongehuwd, advocaat, promoveerde in 1817 te Leiden)
- Johanna Maria (Dordrecht 2 februari 1795-Dordrecht 21 januari 1867, trouwde in Den Haag Herman van der Sande, koopman te Dordrecht)


Verbeek begon zijn loopbaan als preceptor (leraar) aan een Latijnse school. Zijn kwaliteiten als onderwijsgevende leidden tot een benoeming aan de Dordtse Latijnse school. Hij leek daarmee een onderwijscarrière te ambiëren. Verbeek was echter een vurig aanhanger van de denkbeelden van de patriotten. Toen die denkbeelden met de komst van de Franse 'bevrijdingslegers' in 1795 konden worden verwezenlijkt, verzette hij de bakens radicaal. Van toen af vervulde hij bestuurlijke functies met als doel democratisering van de bestuursorganen van de Bataafse Republiek. Hij toonde daarbij grote kwaliteiten als bestuurder, zowel op het lokale als op het landelijke vlak.


In september 1781 maakte Dordrecht kennis met Albert Jan. Hij was sinds 1879 verbonden aan de Latijnse school in Haarlem en daarvoor aan de Latijnse school in Alkmaar. Verbeek had gesolliciteerd naar een vacature aan de Dordtse Latijnse school. Zijn broer Hendrik (1750-1815) was daar vanaf 1769 preceptor (in 1789 conrector en in 1799 rector). In november werd Albert Jan benoemd als preceptor van de gecombineerde eerste en tweede klas. Verbeek kwam in contact met aanhangers van het patriottische gedachtegoed. Dat waren onder anderen ontevreden invloedrijke burgers die zich in de periode 1780-1787 sterk verzetten tegen de aristocratische regenten en het stadhouderlijke bewind van Willem V. Er dienden volgens hen op elk niveau democratisch gekozen regeringsvormen te komen met invoering van de Rechten van de Mens. Hij voelde zich sterk aangetrokken tot die wensen, sloot zich bij hen aan en droeg die denkbeelden uit. Daarnaast was hij als schrijver actief. In 1784 publiceerde hij het gedicht PAX in het Latijn tegen 'het verraderlijke Anglia' naar aanleiding van de Vierde Engelse Oorlog. Hij oefende invloed uit door de patriottische ideeën naar voren te brengen in het Dordrechts gedenkboek dat in de jaren 1785-1787 werd uitgegeven door de patriottische Dordtse boekhandelaar, uitgever en boekbinder Hendrik de Haas (1732-1809). Als redacteur en auteur was hij de drijvende kracht achter deze periodiek verschijnende uitgave.


Op 28 mei 1787 kwam het tot een breuk tussen Dordrecht en het Huis van Oranje toen de prins door het stadsbestuur de stadhouderlijke rechten werden ontzegd. Datzelfde jaar kwamen de patriotten in opstand, een actie die echter door een Pruisische militaire interventie werd onderdrukt. Willem V zat weer stevig in het zadel. Op zijn voorstel volgde voor de meeste tegenstanders een amnestieregeling. De Staten van Holland eisten vervolgens dat alle kerkelijke en burgerlijke ambtenaren, dekens en gildeleden een eed van trouw zouden afleggen aan de regering van Holland onder het Huis van Oranje. Bij weigering volgde uitsluiting van alle publieke functies. Rector en preceptoren van de Latijnse school legden die eed, wel of niet contre-coeur, op 19 april 1788 af. Verbeek bleef de patriottische denkbeelden trouw. Dat kwam op een nauwelijks verholen manier tot uiting in zijn boekje Historie der Spartanen tot na den dood van de jongen Agis, den ongelukkigen verdediger van de grondwettige regeringsvorm van zyn vaderland. Het geschrift werd in 1788 uitgegeven door Hendrik de Haas; voor beiden een risicovolle daad. Verbeek wenste met het boekje zogenaamd 'de vaderlandsche jongelingen tot het zoo noodzakelyk denken op te leiden'. Het verhaal is echter een kritische afwijzende beschouwing van de Republikeinse bestuursvorm.


Zijn streven naar een betere samenleving bracht Verbeek tot het schrijven van een zedekundig boekje. Hij wilde daarmee verder reiken dan het patriottische volksdeel, want hij schreef het boekje in 1790 voor alle Nederlanders. Het zedekundig-zakboek voor de Nederlanders behandelt onder andere onderwerpen als weldadigheid, dankbaarheid, edelmoedigheid en onbaatzuchtigheid. Het boekje opent met het onderwerp vergeving waarin de denkbeelden van de Verlichting en John Locke (1632-1704) ruimschoots aan de orde komen. De onderwerpen zijn door Verbeek rijkelijk voorzien van historische gebeurtenissen om een gedachte voor de lezer te verduidelijken.


Verbeek wilde meebouwen aan een nieuwe democratische orde door het uitoefenen van een bestuurlijke functie. Die gelegenheid kreeg hij toen de Franse legers Dordrecht op 19 januari 1795 hadden bezet. Enkele dagen later werd de Dordtse magistraat door de Fransen van zijn functie ontheven. Alle Dordtse burgers kregen op 29 januari de gelegenheid een nieuwe Raad van 24 personen te kiezen. Al op 2 februari werd die Raad, waarin ook Albert Jan Verbeek was gekozen, geïnstalleerd. Als raadslid was hij in diverse commissies actief, zoals die waarmee hij in september 1795 advies uitbracht over het niet langer toestaan van laagheden en kruiperijen bij het verkrijgen van een ambt. Voortaan, zo besloot de Raad, diende er voor het vervullen van een ambt onder de geschikte sollicitanten te worden geloot. Verbeek streefde niet alleen naar oprechtheid, maar was ook tegen nepotisme en het vormen van facties binnen bestuurlijke organen. In 1796 nam hij zitting in het Comitté van Finantie en in de Commissie tot de Zaken van de Diaconie.


Naast het lidmaatschap van de Raad werd hij in 1795 regent van het Stads Krankzinnig- en Beterhuis en een jaar later rentmeester van deze inrichting, een functie die hij ook bekleedde voor het Heilig Geest- en Pesthuis ter Grote Kerk. Tegen het einde van 1796 moest Albert Jan de functies opzeggen vanwege zijn afvaardiging naar de landelijke politiek in Den Haag. Op 10 december 1796 bedankte hij als raadslid en nam ook ontslag als preceptor aan de sterk in leerlingenaantal teruggelopen Latijnse school, die dat schooljaar slechts vier leerlingen telde.


In Den Haag begon voor hem een glanzende bestuurlijke carrière die uiteindelijk een financieel-economisch karakter kreeg. Op 19 juni 1798 ging Verbeek met twintig anderen deel uitmaken van een groep 'eerlijke cordaate onbesproken mannen die in alle heerschende factien betoond hadden het heil des Vaderlands behartigd te hebben'. Zij vormden de Intermediaire Wetgevende Vergadering van het Bataafsche Volk, een voorganger van de Tweede Kamer. Na een schriftelijke stemming werd Albert Jan Verbeek die dag tot voorzitter van het nieuwe bestuurslichaam gekozen. In juli dat jaar volgde zijn lidmaatschap van de toenmalige zogenaamde Eerste Kamer voor het district Dordrecht tot juli 1801. Het voorzitterschap van deze Kamer bekleedde hij in de jaren 1798-1800.


Verbeek stelde op 17 augustus 1798 voor de bibliotheek van de naar Engeland uitgeweken stadhouder Willem V als basis te nemen voor een te vormen Nationale Bibliotheek. Zijn voorstel kwam al binnen enkele maanden tot uitvoering, waarbij het boekenbezit van Willem V van het Buitenhof naar het Binnenhof werd overgebracht. Tot beheerder werd abbé Charles Sulpice Flament, een Franse vluchteling, aangesteld. Een catalogus met 5.482 titels verscheen in 1800. Verbeek onderhield het contact met zijn Dordtse relaties. In 1800 sprak hij onder anderen met Hugo Gevers, koopman en later burgemeester, over een Haags voedselexperiment dat hij met instemming had begroet. Personen in behoeftige omstandigheden ontvingen daar op kosten van de beter bedeelde stadgenoten in het winterhalfjaar zogenaamde Rumfordse soep, een krachtige soep naar het recept van de graaf van Rumford. Verbeeks initiatief leidde dat jaar tot een Dordtse afdeling; de commissie startte de soepverstrekkingen in januari 1801.


Naast de politieke werkzaamheden werd Verbeek op 28 november 1796 beëdigd als secretaris en griffier van de 'generale administratie der Domeinen van de vorst van Nassau'. Aan die functie was de riante beloning van 2.800 gulden per jaar verbonden. Van 1803 tot 1805 was hij daar chef de bureau, later commissaris. Toen het Koninkrijk der Nederlanden in 1814 was gevestigd, werd Verbeek op 9 augustus dat jaar benoemd tot secretaris van de Raad der Domeinen. Die functie vervulde hij de rest van zijn werkzame leven. Het overlijden van de patriot pur sang in 1829 werd in diverse landelijke kranten vermeld met de mededeling dat er naar de wens van Verbeek geen rouw in acht behoefde te worden genomen.


Enkele publicaties


PAX, gedicht naar aanleiding van de vrede na de Vierde Engelse Oorlog (Dordrecht 1784).
Dordrechts gedenkboek en mengelwerk van het Dordrechts gedenkboek (Dordrecht 1785-1789).
Historie der Spartanen tot na den dood van den jongen Agis, den ongelukkigen verdediger van de grondwettige Regeringsvorm van zijn vaderland (Dordrecht 1788).
Zedekundig-zakboek voor de Nederlanders, doorvlochten van eene menigte echte, zeer merkwaardige en nuttige voorvallen, die men elders te vergeefsch zoeken zal (Dordrecht 1790; in Vaderlandsche letteroefeningen opgenomen in 1791).
Rapport van de burgers J. Goldberg, A.J. Verbeek en C. Scheffer, uitgebragt in eene vergadering van de Societeit voor Eenheid en Orde in Den Haag, over het ontwerp van constitutie, zo als hetzelve, door de Nationaale Vergadering, representeerende het volk van Nederland, aan het Bataafsche Volk ter goed- of afkeuring is voorgedraagen (Den Haag 1797).
Praeadvis van den burger A.J. Verbeek, president van het Provinciaal Bestuur van Holland, over het verschil tusschen de Municipaliteit en een gedeelte der burgery van Den Haag, aangaande de schikking en oproeping der grondvergaderingen, in: Vaderlandsche letteroefeningen, jg. 1797.


Bronnen en literatuur


Regionaal Archief Dordrecht: archieven 3 nr. 1973, 22, 23, 98 nr. 1 en 2, 256, 489.
A.J. van der Aa, Biographisch woordenboek der Nederlanden, deel 19 (Haarlem 1876), p. 121
F. Jos. van den Branden en J.G. Frederiks, Biographisch woordenboek der Noord- en Zuidnederlandsche letterkunde (Amsterdam 1888-1891).
B.W. Hoffmann, Beknopte geschiedenis van het gymnasium te Haarlem (Haarlem 1889).
J. Rosendaal, Bataven! (Nijmegen 2003).
C. Esseboom m.m.v. N.L. Dodde, Minerva Dordracena (Dordrecht 2003).
http://www.biografischportaal.nl/persoon/22782543.
http://www.parlementairdocumentatiecentrum.nl/id/vg09llx586su.

Auteur

Cees Esseboom (juni 2015)

Deze website maakt gebruik van cookies en daarmee vergelijkbare technieken om een optimale gebruikerservaring te bieden. Je kunt je voorkeuren aanpassen.

Deze cookies zorgen ervoor dat de website naar behoren werkt. Deze cookies kunnen niet uitgezet worden.
Deze cookies zorgen ervoor dat we het gebruik van de website kunnen meten en verbeteringen door kunnen voeren.
Deze cookies kunnen geplaatst worden door derde partijen, zoals YouTube of Vimeo.
Deze cookie stellen onze advertentiepartners in staat om doelgerichter informatie te kunnen aanbieden.

Door categorieën uit te zetten, kan het voorkomen dat gerelateerde functionaliteiten binnen de website niet langer correct werken. Het is altijd mogelijk om op een later moment de voorkeuren aan te passen.