De Dordtse gilden
Een rondreis door de geschiedenis van de Dordtse gilden aan de hand van enkele kenmerkende archiefstukken
Het begin van de Dordtse gilden
Oudste stuk
Het oudste archiefstuk uit het Dordrechts archief gaat niet over glorieuze oorlogsfeiten of over sappige politieke intriges, maar het gaat over – hoe kan het ook anders in Nederland - handel. Dit archiefstuk is niet heel opvallend om te zien. Een beschadigd stukje perkament. Het zegel dat aan de touwtjes vastzat is gesmolten door de hitte van een stadsbrand. Uit een sneetje in het perkament blijkt dat er ook nog een tweede zegel bij hoorde. Wie waren deze verzegelaars? De zegels hebben we niet meer, maar gelukkig waren ze zo slim om hun namen op te schrijven. Het gaat om Dirk VII (? - 1203), de graaf van Holland en zijn vrouw gravin Aleid van Kleef (? - 1203). De graaf en gravin van Holland verlenen aan de burgers van Dordrecht een privilege, een voorrecht. Alleen zij mogen op commerciële wijze laken produceren en verhandelen die lid zijn van een broederschap of hanze.
Lakennijverheid
Waarom noemen zij specifiek de lakenhandel? De reden hiervoor moeten we zoeken bij onze zuiderburen in Vlaanderen. Wat betreft stedelijke ontwikkeling was Vlaanderen er een stuk eerder bij dan Holland. Al in de elfde eeuw kwamen de steden in Vlaanderen tot bloei. In de Lage Landen worden veel schapen gehouden. Van de wol die dit oplevert, worden wollen lakenstoffen geweven. De lakennijverheid en -export komen tot bloei en brengen veel geld op. De prachtige gotische lakenhal in Ieper is hiervan een bewijs. In de loop van de dertiende eeuw verspreidt de lakenhandel zich over andere gebieden zoals Brabant. Het is begrijpelijk dat de graaf van Holland ook in de nieuwe stedelijke gebieden in Holland zo een lucratieve handel wil beginnen. Welke stad is hiervoor beter geschikt dan Dordrecht, de eerste stad van Holland met voor de handel ook nog eens een hele gunstige ligging?
In de akte van 1200 zien we dat de graaf de lakenhandel in Dordrecht wil beschermen tegen handelaren van buitenaf of ongeorganiseerde handel. Alleen burgers van Dordrecht die in een broederschap of hanze zijn verbonden, mogen deze handel ondernemen. Dus geen mensen van buitenaf (zoals Vlamingen of Brabanders) of mensen die wat bij willen verdienen door het verkopen van wat ze overhouden van het laken geproduceerd voor eigen gebruik. Ook in latere akten wordt door de opvolgers van graaf Dirk VII geprobeerd de lakenindustrie in Dordrecht op poten te zetten. Lakenproducenten van buitenaf worden allerlei voordelen beloofd wanneer ze in Dordrecht hun bedrijf willen vestigen. Al deze inspanning leidt echter niet tot het gewenste resultaat. Hoewel Dordrecht wel een lakenhandel kende is het echter nooit tot een groot centrum van lakenindustrie geworden. Dordrecht dankt zijn gouden eeuw aan het stapelrecht, de tolheffingen en de handel in onder andere wijn, zout en hout.
Gilden?
Zien we in dit stuk het begin van de gilden in Dordrecht? Dat ligt eraan waar je de nadruk op legt. Aan de ene kant is hier overduidelijk sprake van een georganiseerde activiteit door mensen met hetzelfde beroep, wat grofweg de definitie van een gilde is. Een hanze of een handelsverbond is een veel voorkomende strategie in het economische verkeer in de tijd van de Middeleeuwen. Mensen met hetzelfde beroep werken samen en dragen financieel bij om zo sterker te staan tegen criminaliteit en om makkelijker een vreemde markt binnen te kunnen dringen. Toch lijkt dit nog niet op de gilden zoals die zich honderd jaar later zullen organiseren. Dat zijn niet alleen een organisaties van mensen met hetzelfde beroep, maar de leden vormen een hechte gemeenschap.
De gildeleden en hun familie hebben allerlei religieuze, maatschappelijke en sociale verplichtingen en genieten voorrechten, die soms bijna modern aandoen. Zo zijn de gilden verantwoordelijk voor de bewaking en verdediging van de stad, ze hebben een eigen patroonheilige en een eigen altaar in een van de kerken. Ze hebben zelfs inspraak in politieke en juridische zaken. De voordelen die gildeleden en hun familie genieten, zijn bijvoorbeeld het oude daggeld (een soort pensioen), een vergoeding voor als je tijdelijk arbeidsongeschikt bent, de zekerheid van werk en inkomen en een door het gilde georganiseerde begrafenis.
Kortom, hoewel er in dit stuk sprake is van een georganiseerde economische activiteit is dit nog niet echt een gilde in de latere zin van het woord. Toch is het veelzeggend dat al in de eerste stukken van Dordrecht de handel een centrale rol speelt. Een element wat voor de ontwikkeling van de stad van blijvende betekenis is.
Opkomst van de gilden
In 1395 laat graaf Albrecht van Beieren deze akte uitvaardigen. Hierin wordt speciaal aandacht geschonken aan de gilden, in dit stuk worden ze 'neringen' genoemd. De graaf wijst op problemen die zich in het verleden hebben voorgedaan en dat het vertrouwen hersteld moet worden. Albrecht wil dat de gilden uit elk kwartier van de stad zes mensen uit hun gelederen voordragen. In totaal dus vierentwintig namen. Uit elke groep van zes kiest Albrecht twee mensen uit die hem bevallen. Deze acht mensen moeten zitting nemen in een orgaan dat namens de gilden zitting had in het stadsbestuur: de zogenaamde Goede lieden van Achten. Om welke problemen gaat het hier? Wat hebben de gilden hiermee te maken?
Hoekse en Kabeljauwse twisten
In 1395 zijn de Hoekse en Kabeljauwse twisten in volle gang. Een partijenstrijd die vijftig jaar eerder begon met de vraag wie de overleden graaf Willem IV in 1345 moest opvolgen. In deze strijd zijn niet alleen edelen, maar ook de steden betrokken. Dordrecht is in die tijd de eerste stad van Holland en staat midden in het conflict. Vanaf 1358 is Albrecht van Beieren degene die in Holland aan de touwtjes trekt, maar hij is niet officieel de graaf. Dat is zijn oudere broer Willem V. In 1354 wordt duidelijk dat Willem V krankzinnig aan het worden is. Nadat de graaf een van zijn eigen aanhangers doodt, laat Albrecht hem opsluiten in kasteel Le Quesnoy en fungeert hij als ruwaard, plaatsvervanger, van de graaf. Niet iedereen is hier blij mee en de ruwaard ondervindt regelmatig tegenwerking.
Op welke manier zijn de gilden hierbij betrokken? De gilden ontwikkelen zich in de dertiende en veertiende eeuw tot een macht van betekenis. Om hun monopolypositie te blijven garanderen, moeten ze zich soms met het stedelijke bestuur bemoeien. Ze gaan zich echter ook steeds meer bezighouden met zaken die niet in hun directe belang liggen. Dit is Albrecht een doorn in het oog. Daar komt bij dat Albrecht Hoeksgezind is, terwijl de gilden niet zelden een Kabeljauws standpunt innemen. De gilden zijn onberekenbaar in hun beleid en om ze beheersbaarder te maken krijgen de gilden een meer officiële positie in de het stadsbestuur.
De Twaalven
In eerste instantie gebeurt dit in 1369 via een ad hoc commissie die de slechte staat van de financiën aan moet pakken: de zogenaamde 'Twaalven'. Hierin zijn naast leden van de raad ook enkele belangrijke gilden vertegenwoordigd met een stuk of drie mensen. De Twaalven blijven lange tijd actief. Het officieel maken van de positie van de wispelturige gilden is echter geen voorwaarde voor rust. Nog in hetzelfde jaar sluit Dordrecht een verbond met Arnoud van der Merwede, een Kabeljauwse edelman, met de bedoeling om hem op de grafelijke troon te helpen. Dit is voor Albrecht uiteraard onaanvaardbaar en hij grijpt in. Om de gilden weer in het gelid te brengen, laat hij ze hun gildebanieren inleveren. Daarnaast moeten ze de oorkonden met de gesloten overeenkomsten (waaronder die met de heer van Merwede) overhandigen. Ze mogen ook geen activiteiten meer ontplooien die niet te maken hebben met de directe belangenbehartiging. Ze moeten hun optreden in overeenstemming brengen met de schout, de schepenen en de raden. Zo worden de gilden tijdelijk aan banden gelegd, maar er gloort een nieuw conflict aan de horizon.
Een meningsverschil in de jaren tachtig tussen Dordrecht en Albrecht over moernering, het winnen van zout uit turf, loopt hoog op. Wanneer Dordrecht een militaire expeditie onderneemt tegen de heer Van Zevenbergen vanwege de moerneringskwestie is de maat voor Albrecht vol. De Twaalven moeten bewijzen dat hun orgaan met toestemming van de landsheer is ingesteld. Lukt dat niet dan wordt hun positie opgeheven. Dit gebeurt dan ook in 1385.
De Goede Lieden van Achten
In 1386 worden de Twaalven vervangen door een meer permanent orgaan: de Goede Lieden van Achten. Dit orgaan bestaat uit acht vertegenwoordigers van de gilden, uit elk stadskwartier twee mensen. Met de Achten hebben de gilden een permanente plek in het stadsbestuur, maar wat hun bevoegdheid precies is, weten we niet. Albrecht maakt geen bezwaar tegen het instellen van dit orgaan. Ondanks zijn afkeer tegen de politieke invloed van de gilden kan hij ze soms ook goed gebruiken. Wanneer het beleid van Albrecht niet strookt met dat van de bestuurlijke elite in Dordrecht kunnen de gilden een handige bondgenoot zijn. Wanneer Willem V sterft, wordt Albrecht officieel de graaf van Holland. Nu accepteert Dordrecht hem als graaf en op 9 juni 1389 wordt hij gehuldigd als de nieuwe graaf van Holland. Er komt een algemene zoen (verzoening) om de problemen af te sluiten en een nieuw begin te maken.
In 1395 volgt dan het bovenstaande document met het oog op de gilden. Hun politieke invloed wordt getolereerd, maar ook gecontroleerd. Ze moeten jaarlijks vierentwintig kandidaten aandragen om plaats te nemen in de Achten. Uit elk stadskwartier zes namen. Albrecht kiest dan uit deze lijst uit elk kwartier twee namen die zijn goedkeuring kunnen wegdragen. Verder wordt de macht van de gilden beperkt. Ze mogen zelf keuren (wetten) maken, maar ze mogen zich niet onuitgenodigd mengen in politieke of gerechtelijke zaken.
Het verhaal is nog niet afgelopen. In 1418 verleent de jongste zoon van Albrecht, Jan van Beieren de gilden meer rechten. In het beleg van Dordrecht in 1418 door Jacoba van Beieren en Jan van Brabant weet Dordrecht zich te handhaven en zelfs het leger van Jan van Brabant te verslaan. Als dank voor hun bijdrage tijdens deze belegering mogen de gilden zelf acht mensen aandragen voor de Achten zonder inmenging van de graaf. Nu zijn de gilden veel vrijer om hun eigen beleid te voeren in het stadsbestuur.
Machtige gilden
Dit is een bijzonder stuk. Het draagt het zegel van Dordrecht, herkenbaar aan de afbeelding van de robuuste Toltoren. Het zegel heeft er ook voor gezorgd dat het document enigszins beschadigd is geraakt. Toch weten we wat er in staat. Het stelt namelijk dat het stadsbestuur zonder toestemming van de gilden geen nieuwe belastingen mag invoeren, op een paar uitzonderingen na. Met dit document krijgen de gilden een macht die ze nog niet eerder hebben gehad. In de 14de en 15de eeuw zijn de gilden, in meer of mindere mate, onderworpen aan de grillen van de graaf. Overigens is het feit dat de gilden in Dordrecht überhaupt politieke macht hebben behoorlijk uniek voor de Nederlanden. Nu lijken ze de touwtjes in de stad nog steviger stevig in handen te hebben. Hoe is dit zo gekomen?
In het vierde kwart van de 16de eeuw is de politieke situatie in Dordrecht radicaal anders dan daarvoor. De tijd van graven en gravinnen is voorbij. In plaats van een landsheer die de gewesten bestuurt, besturen de gewesten zichzelf en elkaar via de Generale Staten. Degene die nog het dichts in de buurt komt van een landsheer is Willem van Oranje, maar hij heeft niet de macht en bevoegdheden van de oude graven.
Het begint allemaal in 1572. Een groot deel van de Spaanse troepen in Nederland wordt weggeroepen om oorlog te voeren tegen Frankrijk. De geuzen onder leiding van Barthold Entens van Mentheda maken hier gebruik van en veroveren op 1 april Den Briel. Ze trekken daarna verder en in de zomer liggen ze voor Dordrecht. De stad is onderling verdeeld over de politieke en religieuze koers en kiest na druk van de bevolking de kant van de prins van Oranje en de geuzen. Hiermee komt er een ander regime voor Dordrecht. De stad wordt nu niet langer katholiek, maar protestants bestuurd.
In de Eerste Vrije Statenvergadering in Dordrecht betuigt een aantal Hollandse steden hun steun aan Willem van Oranje. Ze beloven hem financieel te ondersteunen in zijn oorlog tegen Spanje. Oorlog voeren is behalve vreselijk voor de mensen ook vaak vreselijk voor de portemonnee. In de 16de eeuw hebben de Nederlandse gewesten nog geen staand leger. Willem van Oranje moet dus soldaten huren. Deze soldaten vechten niet voor de goede zaak, maar voor geld. Wanneer soldij uitblijft, volgt er muiterij en gaan de huurlingen vaak op rooftocht met alle ellende voor de lokale bevolking van dien. De middelen van de prins zijn op en het geld van de steden is dan ook de redding van de opstand. Hoe komen de steden aan dit geld?
In eerste instantie komt het geld van de katholieke kerk. De kerken en de kloosters hebben veel bezittingen en kerkschatten. Deze worden door het stadsbestuur geconfisqueerd. Dit geld wordt deels gebruikt voor het onderhouden van de laatste proveniers en nonnen in de kloosters, maar het overige wordt gebruikt om het leger van de prins te bekostigen. Deze pot is natuurlijk niet eindig. De steden moeten andere wegen vinden om aan geld te komen. Dordrecht krijgt zijn inkomsten vooral van tol, allerlei heffingen en belastingen, maar net als tegenwoordig zijn belastingen niet populair bij de bevolking.
De gilden vertegenwoordigen voor een belangrijk deel het volk. Daarnaast zijn de gilden de uitvoerende politiemacht. Het is voor de stad dus belangrijk om de gilden achter zich te hebben. Met dit privilege verzekert het stadsbestuur zich van de steun van de gilden bij de te nemen maatregelen.
De 18de-eeuwse historicus P.H. van der Wall vermoedt dat er nog iets anders achter zit. Wanneer in de Statenvergadering besloten wordt om bepaalde belastingen door te voeren voor de bekostiging van de oorlog kan Dordrecht hier onder uit komen of in ieder geval de besluitvorming vertragen met deze regeling. De stad kan namelijk geen nieuwe belastingen invoeren tenzij het stadsbestuur overleg heeft gehad met de gilden. Het is niet bekend in hoeverre de gilden gebruik hebben gemaakt van hun recht om belastingen tegen te houden.
We weten uit latere stukken dat in 1601 een akkoord is gesloten met het stadsbestuur en de gilden over deze zaak. We weten echter niet wat hier precies in stond, maar het lijkt een bevestiging te zijn van het privilege van 1580. Is dit privilege een handige smoes voor Dordrecht tijdens de Statenvergadering of een noodzakelijke regeling om de financiering voor elkaar te krijgen? Waarschijnlijk allebei. Dit privilege maakt de gilden een zelfstandige macht tegenover het stadsbestuur. Aan het eind van de 16de eeuw zijn de gilden op het hoogtepunt van hun macht.
Gildenopstanden
In 1647 verschijnt een pamflet met een bijzondere titel: 't Magasyn van meyneedige ontucht, ende bastard Spaensche moedt-wil, treffende den vromen magistraten, dekens, gilden, ende alle goede ingesetenen der stadt Dordrecht. Zoals de titel doet vermoeden gaat het hier niet om gezellige lectuur voor bij een kopje thee. Het is een heftige aanklacht tegen het huidige stadsbestuur en een oproep aan de gilden om hun oude rechten te heroveren. Op het stuk staat geen auteur vermeld, maar het wordt al snel duidelijk dat de advocaat Johan Walen dit boekje geschreven heeft.
Het zorgt ervoor dat de gilden in september 1647 in opstand komen tegen de stadsraad in de ergste vorm van verzet die je maar kunt bedenken: ze beleggen een vergadering. Dit klinkt misschien niet zo gevaarlijk, maar het stadsbestuur had de gilden op 18 september 1647 uitdrukkelijk verboden om dit te doen. De situatie in 1647 staat in schril contrast met die van 1580 en 1601. Toen waren de gilden zo machtig dat ze hun goedkeuring moesten geven voor het invoeren van nieuwe belastingen. Nu mogen ze niet eens vergaderen en vergaderen is nodig voor het kiezen van nieuwe afgevaardigden voor de Goede lieden van Achten. Hoe komt het dat de situatie in vijftig jaar zo is veranderd?
Dordtse elite
Al in de Middeleeuwen zijn er in Dordrecht enkele families die een groot deel van de macht in handen hebben. Deze families zijn vaak actief in de handel, hebben goede connecties met de landsheer en hebben veel geld en bezittingen. Door onderling te trouwen houden ze de macht binnen een selecte groep van families of weten ze hun macht zelfs te vergroten. De families vormen een stedelijke elite en ze zijn rijk vertegenwoordigd in de stadsraad.
De kern van de stadsraad wordt gevormd door de groep van veertig. Allerlei regels moeten ervoor zorgen dat niet één of enkele families de absolute macht zouden verkrijgen. Naaste familieleden zoals vader en zoon mogen niet tegelijk in de raad zitten bijvoorbeeld. Van oudsher vormen de gilden een soort tegenkracht tegen deze burgerlijke elite. In de Achten zijn de gilden politiek vertegenwoordigd. Daarnaast hebben de gilden de uitvoerende macht als het gaat om de bewaking van de stad en de openbare orde.
In dit redelijk evenwichtige systeem komt in de 17de eeuw verandering. De regenten, voortzetters van de oude Middeleeuwse elite, zien kans hun macht uit te breiden en steviger te verankeren in een selecte kring. Dit gebeurt in heel de Nederlanden, maar zeker ook in Dordrecht. In het stadsbestuur van Dordrecht gaan enkele families breeduit zitten. Bekende voorbeelden zijn de families Van Beveren en De Witt. De regel dat geen naaste verwanten gelijktijdig in de raad mogen zitten wordt niet meer gehandhaafd.
De groep van veertig wordt uitgebreid naar zestig waardoor de oude machtsverhoudingen scheef getrokken worden. Hoge functies blijven in enkele families rondcirkelen. Er is kortom sprake van een regenten-oligarchie. De regenten hebben naast hun politieke carrière vaak ook nog een gewone baan. Velen zitten in de handel en zijn zodoende lid van bijvoorbeeld het Grootschippersgilde, maar een band met de werkende bevolking hebben ze niet. Een politieke loopbaan beginnen ze vaak in de Achten en vandaar uit klimmen ze omhoog.
Opstand
De opkomst van de regenten gaat gepaard met een vermindering van macht van de gilden, vooral van de lageren gilden zoals het Zakkendragersgilde. Allerlei rechten die de gilden van oudsher hebben verworven, worden ontbonden of worden niet meer gehonoreerd. Het verbod op vergaderen is de druppel die de emmer doet overlopen. De gilden besluiten dat het tijd is voor harde actie. Ze verzamelen zich voor het huis van één van de twee burgermeesters: Jacob de Witt, vader van Johan en Cornelis.
Daar eisen de gilden dat ze weer mogen vergaderen. Jacob de Witt reageert door een afvaardiging te sturen die met de gilden onderhandelt en tegelijk vraagt hij om militaire hulp van andere steden en van de Staten van Holland bij het herstellen van de orde. Deze hulp komt op gang. Drie militaire compagnieën en negen burgervendels uit Delft en Rotterdam gaan op weg naar Dordrecht. De gilden dreigen met gewapend verzet. Dit is een serieuze dreiging, want de gilden vormen de zogenaamde burgervendels: burgers die verantwoordelijk zijn voor de handhaving van de rust en voor de verdediging van de stad. Zij hebben dus de beschikking over wapens en getrainde manschappen. De situatie kan uitlopen op een bloedbad.
Oplossing
Gelukkig komt het niet zover. Bij de onderhandelingen komt men tot een overeenkomst. De gilden mogen vergaderen, maar wel in tegenwoordigheid van een van de burgermeesters en andere leden van het stadsbestuur. Het overleg van de gilden heeft resultaat. Er wordt een lijst opgesteld van de klachten richting het stadsbestuur en er worden vier dekens aangesteld die hierover met het stadsbestuur gaan onderhandelen.
Op 10 oktober ontvangt de Raad een lijst met klachten van de gilden. In grote lijnen komt dit neer op herstel van de oude rechten van 1580 en het aanscherpen van de regels omtrent familieleden die in de raad zitten. Eind goed al goed? Niet echt.
Opstand van kaaiwerkers
Bij de terugkeer naar de oude situatie komt het Zakkendragersgilde, ook wel de kaaiwerkers, er juist bekaaid af. In tegenstelling tot vroeger hebben schippers in 1648 geen keuze meer welke kaaiwerkers ze mogen huren om hun schepen te ontladen. Door het lot wordt bepaald welke kaaiwerkers een bepaald schip mogen leeghalen en men bepaalt de prijs. Op 13 januari stelt de Oudraad een nieuw reglement vast waarbij schippers weer de vrije keuze hebben en dus de goedkoopste kaaiwerkers kunnen kiezen. Op de vraag van de dekens of ze hierover kunnen overleggen met het gilde krijgen ze een hard nee te horen.
Uiteraard vergadert het gilde toch en men besluit in opstand te komen. Vierhonderd mannen trekken naar het huis van burgemeester Jacob de Witt, dringen zijn woning binnen en eisen intrekking van de regeling. Bemiddeling helpt niet en onder het uiten van bedreigingen gaan ze weer naar buiten. Gewapende burgervendels van de andere gilden zorgen voor herstel van de rust. Enkele leiders van de opstand worden opgepakt en veel oproerkraaiers vluchten de stad uit omdat ze bang zijn opgehangen te worden. Dit blijkt mee te vallen. Gildeleden die berouw tonen worden maar mild gestraft en na het vragen van vergiffenis door de dekens wordt de zaak op 20 februari gesloten.
Houten Boek
Een jaar later laait de strijd opnieuw op. Op 13 maart 1649 vragen de Achten om inzage in het Houten Boek. Ze doelen op een bundeling van alle privileges en rechten van de gilden bij elkaar gehouden door houten panelen. Alle documenten berusten in de zogenaamde IJzeren kast. De kast wordt geopend, maar het Houten Boek wordt niet gevonden. Het is ook maar de vraag of het überhaupt ooit bestaan heeft, maar de gilden hebben even geen behoefte aan genuanceerde overwegingen. Voor hen is dit het zoveelste bewijs van de onbetrouwbaarheid van de regenten en ze komen weer in opstand.
Deze keer doen alle gilden mee. Het stadsbestuur kan het nu niet meer zelf oplossen. De Staten van Holland worden erbij geroepen. De Staten steunen de regenten en komen met zowel militaire als bestuurlijke macht orde op zaken stellen. De gilden worden beschouwd als opstandelingen. Met de politieke macht van de gilden is het vanaf nu afgelopen. De macht van de regenten zal nog decennia lang groot blijven. Pas in 1672 na de terugkeer van stadhouder Willem III en de dood van Johan en Cornelis de Witt moeten de regenten aan macht inboeten, maar de gilden krijgen niet meer de politieke invloed van vroeger.
Besluit
Het verhaal van de Dordtse gilden is er één van opgaan blinken en verzinken. De eeuwen door zijn de gilden een factor van maatschappelijke en politieke betekenis voor Dordrecht. Veel mannen van de gewone beroepsbevolking zijn lid van een gilde en hoewel alleen de mannen lid mogen zijn van een gilde deelt de rest van het gezin ook in de rechten en plichten die het lidmaatschap met zich meebrengt. Wat betreft de politieke betekenis zijn de Dordtse gilden uniek te noemen. Het is bijzonder hoe ze onder graaf Albrecht een plek weten bemachtigen in het stadsbestuur. Een politieke positie die ze jaren lang vol weten te houden met een hoogtepunt in 1580. Even opmerkelijk is hoe de politieke macht snel weer tot bijna niets wordt gereduceerd in de jaren 1647-1652.
Tot aan de opheffing van de gilden in 1795 zijn de gilden niet meer een factor van politieke betekenis geweest. Zo zijn de gilden uit het maatschappelijk leven verdwenen. In het stadsbeeld echter niet helemaal. De beroemde Dordtse gevels zijn nog altijd een bewijs van de vaardigheid van het Metselaarsgilde, omdat ze dienden als meesterproef. Ook het torentje van de kapel van het Wijnkopersgilde pronkt nog steeds in het stadsbeeld, maar nu op de Waalse kerk. Tenslotte hebben de gilden een boeiend archief achtergelaten dat men kan bestuderen in het Regionaal Archief Dordrecht, waarvan dit artikel een bewijs is. Helemaal weg zijn de gilden dus nog niet.