728 Hoogheemraadschap van de Zwijndrechtse Waard
728
Hoogheemraadschap van de Zwijndrechtse Waard
Aanwijzingen voor de gebruiker
laatste wijziging 05-02-2024
1.267 beschreven archiefstukken
12 gedigitaliseerd
totaal 48 bestanden
Inleiding
2. Oud archief van het dijksbestuur van de Zwijndrechtsche Waard
728 Hoogheemraadschap van de Zwijndrechtse Waard
Inleiding
2.
Oud archief van het dijksbestuur van de Zwijndrechtsche Waard
laatste wijziging 27-02-2015
Het dijksbestuur van den Zwijndrechtschen waard heeft van oudsher bestaan uit een dijkgraaf en hooge dijksheemraden.
Dit college werd bijgestaan door een (vóór 1570 voor Waal- en Develzijde elk één) secretaris-penningmeester of waarsman, een landmeter, een fabriek, een bode en sluiswachters.
Voor de revolutie werd de dijkgraaf jaarlijks benoemd door de ambachtsheeren en slechts, indien deze het niet eens konden worden, door de grafelijkheid. Deze laatste, supplementaire, bevoegdheid werd in 1563 door de stad Dordrecht in pandschap verkregen. *
Bij gelegenheid van deze pandverkrijging pretendeerde deze stad, dat, krachtens een oudtijds aan Dordrecht verleend privilege, de dijkgraaf poorter dier stad moest zijn en aldaar zijne vaste woonplaats behoorde te hebben. Hoewel niet blijkt, bij welke gelegenheid dit privilege zou zijn verleend en de ambachtsheeren zich aanvankelijk dan ook verzetten, moesten deze zich in 1581 bij deze opvatting neerleggen. *
De dijkgraaf stelde elk jaar zeven tot negen hooge dijksheemraden aan, welke ook tusschentijds door hem ontslagen konden worden. Men verdeelde deze naar hunne woonplaats in stads- en plattelandsheemraden.
Dit college werd bijgestaan door een (vóór 1570 voor Waal- en Develzijde elk één) secretaris-penningmeester of waarsman, een landmeter, een fabriek, een bode en sluiswachters.
Voor de revolutie werd de dijkgraaf jaarlijks benoemd door de ambachtsheeren en slechts, indien deze het niet eens konden worden, door de grafelijkheid. Deze laatste, supplementaire, bevoegdheid werd in 1563 door de stad Dordrecht in pandschap verkregen. *
Bij gelegenheid van deze pandverkrijging pretendeerde deze stad, dat, krachtens een oudtijds aan Dordrecht verleend privilege, de dijkgraaf poorter dier stad moest zijn en aldaar zijne vaste woonplaats behoorde te hebben. Hoewel niet blijkt, bij welke gelegenheid dit privilege zou zijn verleend en de ambachtsheeren zich aanvankelijk dan ook verzetten, moesten deze zich in 1581 bij deze opvatting neerleggen. *
De dijkgraaf stelde elk jaar zeven tot negen hooge dijksheemraden aan, welke ook tusschentijds door hem ontslagen konden worden. Men verdeelde deze naar hunne woonplaats in stads- en plattelandsheemraden.
16 April 1773 besloten de ambachtsheeren de benoeming van hoogheemraden en van den penningmeester voortaan aan zich te houden. 21 April 1775 maakten zij eene regeling omtrent de wijze van benoeming. De vijf bestaande stadsheemraden werden voor hun leven gecontinueerd; wanneer echter twee van deze zouden zijn overleden, zou men slechts drie permanente heemraadsplaatsen behouden. De overige vijf plaatsen zouden bij tourbeurten, volgens een door loting vast te stellen rooster, telkens door een der ambachtsheeren voor twee jaren zelf worden bezet, tenzij de betrokken ambachtsheer daartoe zijn schout of secretaris of een ander behoorlijk gequalificeerd iemand geliefde te benoemen.
Ingevolge de revolutie kwam hierin na eenigen tijd verandering. 12 Mei 1797 werden voor het eerst de dijkgraaf, 8 hoogheemraden en de penningmeester door vijf kiezers benoemd, welke zelven door de ingelanden - stemmende bij morgentalen - gekozen waren. 7 Juni 1797 werd de verkiezing van den dijkgraaf door het Provinciaal Bestuur van Holland geapprobeerd en werd deze van eene commissie voorzien. In 1790 had de helft der hoogheemraden behooren af te treden, hetgeen niet geschiedde op grond van eene proclamatie van 22 Januari 1798 van de Constitueerende vergadering, representeerende het Bataafsche Volk, welke onder meer bepaalde het voorloopig aanblijven der besturen van dijkadiën, polders enz. Bij besluit van 10 April 1799 van het Uitvoerend Bewind der Bataafsche Republiek werd dit bestuur nogmaals gecontinueerd. Het zat nog op het kussen, toen een Koninklijk decreet van 15 Januari 1808 de benoeming van dijkgraven, schouten en secretarissen voortaan aan den Koning bracht. Deze gebruikte zijn recht in dit geval evenwel niet. Het zittend college bleef aan. In de Keizerlijke decreten van 18 October en 19 November 1810 werden wederom alle dijks- en polderbesturen voorloopig gecontinueerd.
Het Souverein besluit van 26 Maart 1814 herstelde slechts theoretisch de rechten der ambachtsheeren, daar een Koninklijk besluit van 26 December 1817, no. 44, bepaalde, dat zoolang eerstgenoemd besluit "niet in deszelfs verschillende betrekkingen executoir wezen" zou, de keuze van dijkgraven en hoogheemraden door den Koning zou geschieden uit eene voordracht door het polderbestuur. Bij Koninklijk besluit van 29 Maart 1822, no. 19, werd bepaald, dat dijks- en polderbesturen over "zee- en rivierwaterkeerende werken" door den Koning zouden worden benoemd, evenzoo hunne secretarissen en penningmeesters.
Blijkens een Koninklijk besluit van gelijken datum, no. 20, behoorde daartoe de Zwijndrechtsche waard. Zoover het oude archief gaat, is zulks zoo gebleven, en benoemde de Koning dijkgraaf en hoogheemraden voor het leven. Van 1797 tot 1862 heeft dus geene geheele of gedeeltelijke nieuwbenoeming van het dijkcollege plaats gehad, slechts bij overlijden aanvulling volgens de op dat oogenblik van kracht zijnde bepalingen.
De naam dijkgraaf werd gedurende de revolutiejaren meestal vervangen door dien van dijkrichter.
Omtrent de taak van het college valt weinig nieuws te zeggen. Die taak wijkt niet af van die van andere gelijksoortige besturen.
Blijkens een Koninklijk besluit van gelijken datum, no. 20, behoorde daartoe de Zwijndrechtsche waard. Zoover het oude archief gaat, is zulks zoo gebleven, en benoemde de Koning dijkgraaf en hoogheemraden voor het leven. Van 1797 tot 1862 heeft dus geene geheele of gedeeltelijke nieuwbenoeming van het dijkcollege plaats gehad, slechts bij overlijden aanvulling volgens de op dat oogenblik van kracht zijnde bepalingen.
De naam dijkgraaf werd gedurende de revolutiejaren meestal vervangen door dien van dijkrichter.
Omtrent de taak van het college valt weinig nieuws te zeggen. Die taak wijkt niet af van die van andere gelijksoortige besturen.
Het uitvaardigen van generale en particuliere keuren, het onderhoud der dijken en werken betreffende, he t houden van de Mei-, middel-, winter- en zandpadschouw, ten einde na te gaan, of aan deze keuren de hand was gehouden, en indien noodig, het door vonnis van hoogheemraden op eisch van den dijkgraaf gerechtelijk handhaven dier keuren, vormde, met den periodieken aanleg van nieuwe werken, voornamelijk de taak van het college.
De rechtsmacht van het college werd, na aanvankelijk bij Koninklijk besluit van 7 Januari 1817 uitdrukkelijk te zijn gehandhaafd, evenals die van alle andere waterschapsbesturen bij de wet van 9 October 1841 (Staatsblad no. 42) afgeschaft.
Het nazien en afhooren der rekeningen zal onder het hoofdstuk "Stukken van financieelen aard" worden besproken.
De Provinciale Staten van Zuid-Holland kondigden 31 December 1861 (Provinciaal Blad no. 130) een 8 November te voren door hen vastgesteld, bij Koninklijk besluit van 18 December 1861, no. 63, goedgekeurd nieuw reglement voor het hoogheemraadschap Zwijndrecht af, hetwelk 8 Januari 1862 in werking trad.
Deze datum vormt de scheiding tusschen het oude en het nieuwe archief.
De rechtsmacht van het college werd, na aanvankelijk bij Koninklijk besluit van 7 Januari 1817 uitdrukkelijk te zijn gehandhaafd, evenals die van alle andere waterschapsbesturen bij de wet van 9 October 1841 (Staatsblad no. 42) afgeschaft.
Het nazien en afhooren der rekeningen zal onder het hoofdstuk "Stukken van financieelen aard" worden besproken.
De Provinciale Staten van Zuid-Holland kondigden 31 December 1861 (Provinciaal Blad no. 130) een 8 November te voren door hen vastgesteld, bij Koninklijk besluit van 18 December 1861, no. 63, goedgekeurd nieuw reglement voor het hoogheemraadschap Zwijndrecht af, hetwelk 8 Januari 1862 in werking trad.
Deze datum vormt de scheiding tusschen het oude en het nieuwe archief.
laatste wijziging 05-02-2024
1.267 beschreven archiefstukken
12 gedigitaliseerd
totaal 48 bestanden
Inventaris
laatste wijziging 05-02-2024
1.267 beschreven archiefstukken
12 gedigitaliseerd
totaal 48 bestanden
Kenmerken
Datering:
1333 - 1954
Auteur:
J.H. Streefland (1970)
Licentie:
Titel inventaris:
Hoogheemraadschap van de Zwijndrechtse Waard
Categorie:
laatste wijziging 05-02-2024
1.267 beschreven archiefstukken
12 gedigitaliseerd
totaal 48 bestanden