Uw zoekacties: Hoogheemraadschap van de Zwijndrechtse Waard

728 Hoogheemraadschap van de Zwijndrechtse Waard

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Aanwijzingen voor de gebruiker
Openbaarheidsbeperkingen
Beperkingen aan het gebruik
Andere toegangen
Aanvraaginstructie
Citeerinstructie
Inleiding
1. Oude archieven van het hoogheemraadschap van de Zwijndrechtsche Waard
2. Oud archief van het dijksbestuur van de Zwijndrechtsche Waard
728 Hoogheemraadschap van de Zwijndrechtse Waard
Inleiding
2.
Oud archief van het dijksbestuur van de Zwijndrechtsche Waard
Het dijksbestuur van den Zwijndrechtschen waard heeft van oudsher bestaan uit een dijkgraaf en hooge dijksheemraden.
Dit college werd bijgestaan door een (vóór 1570 voor Waal- en Develzijde elk één) secretaris-penningmeester of waarsman, een landmeter, een fabriek, een bode en sluiswachters.
Voor de revolutie werd de dijkgraaf jaarlijks benoemd door de ambachtsheeren en slechts, indien deze het niet eens konden worden, door de grafelijkheid. Deze laatste, supplementaire, bevoegdheid werd in 1563 door de stad Dordrecht in pandschap verkregen. * 
Bij gelegenheid van deze pandverkrijging pretendeerde deze stad, dat, krachtens een oudtijds aan Dordrecht verleend privilege, de dijkgraaf poorter dier stad moest zijn en aldaar zijne vaste woonplaats behoorde te hebben. Hoewel niet blijkt, bij welke gelegenheid dit privilege zou zijn verleend en de ambachtsheeren zich aanvankelijk dan ook verzetten, moesten deze zich in 1581 bij deze opvatting neerleggen. * 
De dijkgraaf stelde elk jaar zeven tot negen hooge dijksheemraden aan, welke ook tusschentijds door hem ontslagen konden worden. Men verdeelde deze naar hunne woonplaats in stads- en plattelandsheemraden.
16 April 1773 besloten de ambachtsheeren de benoeming van hoogheemraden en van den penningmeester voortaan aan zich te houden. 21 April 1775 maakten zij eene regeling omtrent de wijze van benoeming. De vijf bestaande stadsheemraden werden voor hun leven gecontinueerd; wanneer echter twee van deze zouden zijn overleden, zou men slechts drie permanente heemraadsplaatsen behouden. De overige vijf plaatsen zouden bij tourbeurten, volgens een door loting vast te stellen rooster, telkens door een der ambachtsheeren voor twee jaren zelf worden bezet, tenzij de betrokken ambachtsheer daartoe zijn schout of secretaris of een ander behoorlijk gequalificeerd iemand geliefde te benoemen.
Ingevolge de revolutie kwam hierin na eenigen tijd verandering. 12 Mei 1797 werden voor het eerst de dijkgraaf, 8 hoogheemraden en de penningmeester door vijf kiezers benoemd, welke zelven door de ingelanden - stemmende bij morgentalen - gekozen waren. 7 Juni 1797 werd de verkiezing van den dijkgraaf door het Provinciaal Bestuur van Holland geapprobeerd en werd deze van eene commissie voorzien. In 1790 had de helft der hoogheemraden behooren af te treden, hetgeen niet geschiedde op grond van eene proclamatie van 22 Januari 1798 van de Constitueerende vergadering, representeerende het Bataafsche Volk, welke onder meer bepaalde het voorloopig aanblijven der besturen van dijkadiën, polders enz. Bij besluit van 10 April 1799 van het Uitvoerend Bewind der Bataafsche Republiek werd dit bestuur nogmaals gecontinueerd. Het zat nog op het kussen, toen een Koninklijk decreet van 15 Januari 1808 de benoeming van dijkgraven, schouten en secretarissen voortaan aan den Koning bracht. Deze gebruikte zijn recht in dit geval evenwel niet. Het zittend college bleef aan. In de Keizerlijke decreten van 18 October en 19 November 1810 werden wederom alle dijks- en polderbesturen voorloopig gecontinueerd.
Het Souverein besluit van 26 Maart 1814 herstelde slechts theoretisch de rechten der ambachtsheeren, daar een Koninklijk besluit van 26 December 1817, no. 44, bepaalde, dat zoolang eerstgenoemd besluit "niet in deszelfs verschillende betrekkingen executoir wezen" zou, de keuze van dijkgraven en hoogheemraden door den Koning zou geschieden uit eene voordracht door het polderbestuur. Bij Koninklijk besluit van 29 Maart 1822, no. 19, werd bepaald, dat dijks- en polderbesturen over "zee- en rivierwaterkeerende werken" door den Koning zouden worden benoemd, evenzoo hunne secretarissen en penningmeesters.
Blijkens een Koninklijk besluit van gelijken datum, no. 20, behoorde daartoe de Zwijndrechtsche waard. Zoover het oude archief gaat, is zulks zoo gebleven, en benoemde de Koning dijkgraaf en hoogheemraden voor het leven. Van 1797 tot 1862 heeft dus geene geheele of gedeeltelijke nieuwbenoeming van het dijkcollege plaats gehad, slechts bij overlijden aanvulling volgens de op dat oogenblik van kracht zijnde bepalingen.
De naam dijkgraaf werd gedurende de revolutiejaren meestal vervangen door dien van dijkrichter.
Omtrent de taak van het college valt weinig nieuws te zeggen. Die taak wijkt niet af van die van andere gelijksoortige besturen.
Het uitvaardigen van generale en particuliere keuren, het onderhoud der dijken en werken betreffende, he t houden van de Mei-, middel-, winter- en zandpadschouw, ten einde na te gaan, of aan deze keuren de hand was gehouden, en indien noodig, het door vonnis van hoogheemraden op eisch van den dijkgraaf gerechtelijk handhaven dier keuren, vormde, met den periodieken aanleg van nieuwe werken, voornamelijk de taak van het college.
De rechtsmacht van het college werd, na aanvankelijk bij Koninklijk besluit van 7 Januari 1817 uitdrukkelijk te zijn gehandhaafd, evenals die van alle andere waterschapsbesturen bij de wet van 9 October 1841 (Staatsblad no. 42) afgeschaft.
Het nazien en afhooren der rekeningen zal onder het hoofdstuk "Stukken van financieelen aard" worden besproken.
De Provinciale Staten van Zuid-Holland kondigden 31 December 1861 (Provinciaal Blad no. 130) een 8 November te voren door hen vastgesteld, bij Koninklijk besluit van 18 December 1861, no. 63, goedgekeurd nieuw reglement voor het hoogheemraadschap Zwijndrecht af, hetwelk 8 Januari 1862 in werking trad.
Deze datum vormt de scheiding tusschen het oude en het nieuwe archief.
3. Oud archief der gezamenlijke polderbesturen aan de Develzijde van de Zwijndrechtsche Waard

Kenmerken

Datering:
1333 - 1954
Auteur:
J.H. Streefland (1970)
Titel inventaris:
Hoogheemraadschap van de Zwijndrechtse Waard
 
 
 

Deze website maakt gebruik van cookies en daarmee vergelijkbare technieken om een optimale gebruikerservaring te bieden. Je kunt je voorkeuren aanpassen.

Deze cookies zorgen ervoor dat de website naar behoren werkt. Deze cookies kunnen niet uitgezet worden.
Deze cookies zorgen ervoor dat we het gebruik van de website kunnen meten en verbeteringen door kunnen voeren.
Deze cookies kunnen geplaatst worden door derde partijen, zoals YouTube of Vimeo.
Deze cookie stellen onze advertentiepartners in staat om doelgerichter informatie te kunnen aanbieden.

Door categorieën uit te zetten, kan het voorkomen dat gerelateerde functionaliteiten binnen de website niet langer correct werken. Het is altijd mogelijk om op een later moment de voorkeuren aan te passen.