
Het doel van het leesgezelschap was goede zeden te bevorderen en nuttige wetenschappen te kweken door het lezen van goede en nuttige boeken en door onderling verkeer. Alleen protestanten konden lid worden. Het bestuur bestond bij de oprichting in 1858 uit een president, tevens secretaris-penningmeester, en een medebestuurder die door en uit de leden werden verkozen en getweeën de zaken van het leesgezelschap regelden.
Aanvankelijk werden alleen Nederlandse romans aangeschaft, maar later ook werken in het Frans, Duits of Engels. Periodiek werden er vergaderingen belegd om zaken met elkaar te bespreken en onderling in een gezellige sfeer van gedachten te wisselen over literatuur.
In 1870 werd een vereniging opgericht met weliswaar dezelfde naam, maar met ruimer geformuleerde doelen dan die in 1858 statutair waren vastgelegd: bevordering van de onderlinge ontwikkeling en gezellig verkeer, bevordering van ontwikkeling en beschaving onder het volk.
De laatste notulen die in de notulenboeken van het leesgezelschap voorkomen, eindigen abrupt met die van het samenzijn op 19 december 1940. Daaruit blijkt op geen enkele wijze een op handen zijnde opheffing. Mogelijk hebben de oorlogsomstandigheden ertoe geleid dat het leesgezelschap zijn activiteiten heeft gestaakt, maar dat blijft gissen.