728 Hoogheemraadschap van de Zwijndrechtse Waard
728
Hoogheemraadschap van de Zwijndrechtse Waard
Aanwijzingen voor de gebruiker
laatste wijziging 05-02-2024
1.267 beschreven archiefstukken
12 gedigitaliseerd
totaal 48 bestanden
Inleiding
1. Oude archieven van het hoogheemraadschap van de Zwijndrechtsche Waard
728 Hoogheemraadschap van de Zwijndrechtse Waard
Inleiding
1.
Oude archieven van het hoogheemraadschap van de Zwijndrechtsche Waard
laatste wijziging 27-02-2015
Algemene inleiding door Jhr. mr. H.J.L. Th. van Rheineck Leyssius.
De Zwijndrechtsche waard, een eiland besloten tusschen de rivieren de Oude Maas en de Noord en het boezemwater de Waal, heeft, door de afgerondheid van zijn gebied en de daaruit voortvloeiende belangengemeenschap der inwoners, in meer dan één opzicht een eigen bestaan geleid.
In den aanvang der 14e eeuw stond een groot deel van dezen Waard onder water. * Vermoedelijk was eene vroegere, aan de noordzijde minder gebied dan de latere omvattende bedijking te niet gegaan. *
In den aanvang der 14e eeuw stond een groot deel van dezen Waard onder water. * Vermoedelijk was eene vroegere, aan de noordzijde minder gebied dan de latere omvattende bedijking te niet gegaan. *
De dijken langs de den Waard doorsnijdende Devel en het links van de Devel gelegen eiland (de Linde, Engeland en Polre) schijnen bij deze overstrooming grootendeels gespaard te zijn gebleven. Er wordt namelijk bij de bedijkingsvoorwaarden steeds uitsluitend gesproken van den dijk langs en de dammen in de Waal, dus moet de Develdijk reeds aanwezig geweest zijn. * Ook behouden bij de bedijking de heer van het tusschen Dubbel (thans Oude Maas) en Devel gelegen land, Willem Zonderland en diens leenheer Hendrik van Brederode, hun rechten aldaar ten volle, zonder afstand van een deel er van als bijdrage in de door den graaf te maken kosten. * In tegenstelling hiermede moest Hendrik van Brederode, als heer van Heer-Heyenland (Heerjansdam), volgens de in 1325 tusschen hem en den graaf gesloten overeenkomst omtrent de bedijking van den Waard, aan laatstgenoemde voor diens hulp een derde van zijne bezittingen en rechten aldaar afstaan. *
Deze laatste overeenkomst verviel, doordat Hendrik van Brederode in 1331, na jarenlange geschillen met den graaf * aan dezen al zijne goederen in Heer-Heyenland verkocht. * Onmiddellijk hierna publiceerde de graaf, welke zich reeds in 1323 de eeuwige pacht had verzekerd van de bezittingen van het convent van S. Paulus in deze streken * , de bedijkingsvoorwaarden, benevens rechtsregels voor het te winnen gebied. *
De graaf nam den Waaldijk en de beide dammen door die rivier voor zijne rekening en beloofde het ambachtsrecht aan al wie een zestiende of meer van de drooglegging op zich nam.
De graaf nam den Waaldijk en de beide dammen door die rivier voor zijne rekening en beloofde het ambachtsrecht aan al wie een zestiende of meer van de drooglegging op zich nam.
Deze ambachten zouden slechts voor de helft heervaartplichtig zijn en ten eeuwigen dage vrij van beden, giften en alle andere onkosten. De tienden en de visscherij zouden aan den graaf blijven, de buitendijksche gronden en aanwassen zouden het ambacht volgen.
Bedijking, zoowel als bestuur zouden plaats hebben volgens Zeeuwsch recht, met uitsluiting van alle ander recht, behoudens de keuren der ambachtsheeren. Aan het hoofd der bedijking werd een jaarlijks door de ambachtsheeren te kiezen dijkgraaf gesteld, welke zelf zijne gezworenen benoemde.
In 1337 was de bedijking in hoofdzaak ten einden. Toen had althans eene billijker verdeeling van het land plaats en eene verkaveling van den dijk(plicht) voor eeuwig. *
Ook preciseerde de graaf het in den Waard geldende recht in dit jaar en vulde het aan. *
Het erfrecht van den Grooten waard werd aan de inwoners van den Zwijndrechtschen waard gegeven. Voorts werd vastgesteld, dat slechts "cracht, vredebraken, dootslaghen, leemte, moort, diefte, pantkeeringhe ende weeskindergoed niement aen te vaen, hen ware beset, ende vrede weygheren", "ter tafel van Zuut-Holland" komen zouden en volgens Zuidhollandsch recht berecht zouden worden, en dat men overigens de inwoners van den Waard niet buiten hun gebied zou mogen dagen.
Bedijking, zoowel als bestuur zouden plaats hebben volgens Zeeuwsch recht, met uitsluiting van alle ander recht, behoudens de keuren der ambachtsheeren. Aan het hoofd der bedijking werd een jaarlijks door de ambachtsheeren te kiezen dijkgraaf gesteld, welke zelf zijne gezworenen benoemde.
In 1337 was de bedijking in hoofdzaak ten einden. Toen had althans eene billijker verdeeling van het land plaats en eene verkaveling van den dijk(plicht) voor eeuwig. *
Ook preciseerde de graaf het in den Waard geldende recht in dit jaar en vulde het aan. *
Het erfrecht van den Grooten waard werd aan de inwoners van den Zwijndrechtschen waard gegeven. Voorts werd vastgesteld, dat slechts "cracht, vredebraken, dootslaghen, leemte, moort, diefte, pantkeeringhe ende weeskindergoed niement aen te vaen, hen ware beset, ende vrede weygheren", "ter tafel van Zuut-Holland" komen zouden en volgens Zuidhollandsch recht berecht zouden worden, en dat men overigens de inwoners van den Waard niet buiten hun gebied zou mogen dagen.
Uiteraard werden gaandeweg velerlei rechten aan de verschillende ambachtsheeren uitgegeven; het is echter hier de plaats niet om daaromtrent uit te weiden.
De Waard bestond, na sluiting van den ringdijk, uit de volgende zich zelf besturende polders:
1. den Zwijndrechtschen polder, omvattende: de heerlijkheid Zwijndrecht of Schobbelandsambacht, de heerlijkheid Meerdervoort of het Molenambacht en het Kortambacht van de Lint
2. den Lintschen polder, omvattende de heerlijkheden de Groote en de Kleine Lint
3. den Kijfhoekschen polder, vormende de gelijknamige heerlijkheid
4. den Oudelandschen polder, uitmakende de gelijknamige heerlijkheid
5. den polder van Heerjansdam, vormende de gelijknamige heerlijkheid
6. den polder van Hendrik-Ido-Ambacht, omvattende de later vereenigde heerlijkheden Hendrik-Ido-Ambacht, Schildmans-kinderen-ambacht en den Oostendam. Bij dezen polder werd ook de eerst later bedijkte noordoosthoek van den Waard getrokken, waarin de meeste volgerlanden der andere ambachten lagen
7. den polder van Sandelingen-ambacht, uitmakende de gelijknamige heerlijkheid
8. den polder van Rijsoord en Strevelshoek, omvattende de beide gelijknamige ambachten.
De Waard bestond, na sluiting van den ringdijk, uit de volgende zich zelf besturende polders:
1. den Zwijndrechtschen polder, omvattende: de heerlijkheid Zwijndrecht of Schobbelandsambacht, de heerlijkheid Meerdervoort of het Molenambacht en het Kortambacht van de Lint
2. den Lintschen polder, omvattende de heerlijkheden de Groote en de Kleine Lint
3. den Kijfhoekschen polder, vormende de gelijknamige heerlijkheid
4. den Oudelandschen polder, uitmakende de gelijknamige heerlijkheid
5. den polder van Heerjansdam, vormende de gelijknamige heerlijkheid
6. den polder van Hendrik-Ido-Ambacht, omvattende de later vereenigde heerlijkheden Hendrik-Ido-Ambacht, Schildmans-kinderen-ambacht en den Oostendam. Bij dezen polder werd ook de eerst later bedijkte noordoosthoek van den Waard getrokken, waarin de meeste volgerlanden der andere ambachten lagen
7. den polder van Sandelingen-ambacht, uitmakende de gelijknamige heerlijkheid
8. den polder van Rijsoord en Strevelshoek, omvattende de beide gelijknamige ambachten.
De noordoosthoek van den Waard werd, zooals gezegd, eerst later binnen de bedijking getrokken en op grond van den regel, dat de aanwassen den heeren toekwamen, met nog een paar elders gelegen stukjes land, verdeeld over de verschillende ambachten. *
Het behoeft niet gezegd, dat dit tot zeer samengestelde toestanden aanleiding gaf. De evidente moeilijkheden leidden later blijkbaar tot een anderen vorm van exploitatie der aanwassen, waarop wij nader terugkomen.
De Nespolder, hoewel vrij groot, heeft nooit een zelfstandig bestuur gehad en vormde administratief een onderdeel van de Lint, waarvan het een - vermoedelijk zeer oud - buitenland was, hetwelk in of kort na 1435 bedijkt werd. *
De boven eerstgenoemde vier polders lagen aan de zoogenaamde Develzijde van den Waard, de overige vier aan de Waalzijde, eerstbedoelde waterden uit op den boezem de Devel, laatstbedoelde op de Waal.
Er was dus groepsgewijze eene zekere belangengemeenschap, en hoewel er steeds maar één dijkgraaf en één college van hoogheemraden is geweest, had. toch tot 1570 zoowel de Waal- als de Develzijde haar eigen penningmeester en ook nadien immer hare eigene rekening.
Speciaal de Develzijde is tot 1862 toe in beperkte mate een eigen bestaan blijven voeren. De voornaamste uiting daarvan was het beheer van den bovenmolen, welke de gemeenschappelijke afwatering der vier polders verzorgde.
Tot laatstgenoemd jaar is er ook een afzonderlijk archief van deze vier polders te zamen, hetwelk, nadat krachtens het nieuwe, bij Koninklijk Besluit van 18 December 1861, no. 63, goedgekeurde reglement voor het hoogheemraadschap het beheer van den bovenmolen met 8 Januari 1862 aan het hoogheemraadschap gekomen was, in het archief van dit college is gedeponeerd.
De Nespolder, hoewel vrij groot, heeft nooit een zelfstandig bestuur gehad en vormde administratief een onderdeel van de Lint, waarvan het een - vermoedelijk zeer oud - buitenland was, hetwelk in of kort na 1435 bedijkt werd. *
De boven eerstgenoemde vier polders lagen aan de zoogenaamde Develzijde van den Waard, de overige vier aan de Waalzijde, eerstbedoelde waterden uit op den boezem de Devel, laatstbedoelde op de Waal.
Er was dus groepsgewijze eene zekere belangengemeenschap, en hoewel er steeds maar één dijkgraaf en één college van hoogheemraden is geweest, had. toch tot 1570 zoowel de Waal- als de Develzijde haar eigen penningmeester en ook nadien immer hare eigene rekening.
Speciaal de Develzijde is tot 1862 toe in beperkte mate een eigen bestaan blijven voeren. De voornaamste uiting daarvan was het beheer van den bovenmolen, welke de gemeenschappelijke afwatering der vier polders verzorgde.
Tot laatstgenoemd jaar is er ook een afzonderlijk archief van deze vier polders te zamen, hetwelk, nadat krachtens het nieuwe, bij Koninklijk Besluit van 18 December 1861, no. 63, goedgekeurde reglement voor het hoogheemraadschap het beheer van den bovenmolen met 8 Januari 1862 aan het hoogheemraadschap gekomen was, in het archief van dit college is gedeponeerd.
De ambachtsheeren van den Waard, aan wie, zooals gezegd, bij de bedijking de buitendijksche schorren en aanwassen waren toegewezen, hebben zich in een tijd, waarvan geene heugenis meer bestaat, welke echter moet vallen na de bedijking der volgerlanden in den noordoosthoek, vereenigd om zonder verdeeling dezer aanwinsten het beheer er van door een gezamenlijken rentmeester te doen voeren.
Door de hieruit voortspruitende belangengemeenschap - de aanwinsten waren namelijk in den loop der eeuwen zeer aanzienlijk - en de als gevolg daarvan regelmatig plaats hebbende vergaderingen der ambachtsheeren, nam deze gemeenschap gaandeweg den vorm aan van een bestuurscollege, dat door het gemeenschappelijk vaststellen van keuren, het aanstellen van den dijkgraaf en zijn invloed op de benoeming der hoogheemraden groote macht uitoefende.
Bijwijlen moest de landsregeering, op verzoek van een frondeerend ambachtsheer, ingrijpen en aan de gemeene ambachtsheeren te kennen geven, dat zij geen officieel bestuurscollege vormden en ook recht van overstemming, van dwang tegenover minderheden in hunne vergadering, misten.
Door de hieruit voortspruitende belangengemeenschap - de aanwinsten waren namelijk in den loop der eeuwen zeer aanzienlijk - en de als gevolg daarvan regelmatig plaats hebbende vergaderingen der ambachtsheeren, nam deze gemeenschap gaandeweg den vorm aan van een bestuurscollege, dat door het gemeenschappelijk vaststellen van keuren, het aanstellen van den dijkgraaf en zijn invloed op de benoeming der hoogheemraden groote macht uitoefende.
Bijwijlen moest de landsregeering, op verzoek van een frondeerend ambachtsheer, ingrijpen en aan de gemeene ambachtsheeren te kennen geven, dat zij geen officieel bestuurscollege vormden en ook recht van overstemming, van dwang tegenover minderheden in hunne vergadering, misten.
Toch kan aan dit college door de wijze, waarop het optrad en de gezamenlijke bevoegdheden zijner individueele leden gebruikte, een zeker publiekrechtelijk karakter niet worden ontzegd. *
Terecht bracht men dus het archief der administratie der gemeene ambachtsheerengoederen, bij de vrijwillige opheffing dier gemeenschap in 1840, over naar het archiefdépot van het hoogheemraadschap.
Uit het vorenstaande blijkt dus, dat het tegenwoordige oud-archief van het hoogheemraadschap de Zwijndrechtsche waard feitelijk uit drie archieven bestaat, namelijk; A. archief van het dijksbestuur van den Zwijndrechtschen waard; B. archief van de gemeene ambachtsheeren van den Zwijndrechtschen waard; C. archief der gezamenlijke polderbesturen aan de Develzijde van den Zwijndrechtschen waard.
Bovendien zijn er nog twee omslagen met stukken, afkomstig van de commissie tot taxatie der hoefslagen van de dijken in het eiland IJsselmonde.
Terecht bracht men dus het archief der administratie der gemeene ambachtsheerengoederen, bij de vrijwillige opheffing dier gemeenschap in 1840, over naar het archiefdépot van het hoogheemraadschap.
Uit het vorenstaande blijkt dus, dat het tegenwoordige oud-archief van het hoogheemraadschap de Zwijndrechtsche waard feitelijk uit drie archieven bestaat, namelijk; A. archief van het dijksbestuur van den Zwijndrechtschen waard; B. archief van de gemeene ambachtsheeren van den Zwijndrechtschen waard; C. archief der gezamenlijke polderbesturen aan de Develzijde van den Zwijndrechtschen waard.
Bovendien zijn er nog twee omslagen met stukken, afkomstig van de commissie tot taxatie der hoefslagen van de dijken in het eiland IJsselmonde.
Deze commissie, welke van 1810 tot 1819 bestaan heeft, had tot taak de noodige berekeningen te maken voor de omzetting van den rechtstreekschen dijkplicht in eene financieele verplichting. Haar terrein van werkzaamheid omvatte ook den Zwijndrechtschen waard. Deze stukken zijn als gedeponeerd archiefje (D.) te beschouwen.
Wat de plaats der stukken in den inventaris aangaat, valt ten slotte nog op te merken, dat extracten van rekeningen, welke vermoedelijk tot geheel verloren gegane dossiers proces-stukken behoord hebben, ingevolge de onmogelijkheid ze hunne juiste plaats aan te wijzen, achter de betrokken serieën rekeningen geplaatst zijn.
Wat de plaats der stukken in den inventaris aangaat, valt ten slotte nog op te merken, dat extracten van rekeningen, welke vermoedelijk tot geheel verloren gegane dossiers proces-stukken behoord hebben, ingevolge de onmogelijkheid ze hunne juiste plaats aan te wijzen, achter de betrokken serieën rekeningen geplaatst zijn.
laatste wijziging 05-02-2024
1.267 beschreven archiefstukken
12 gedigitaliseerd
totaal 48 bestanden
Inventaris
laatste wijziging 05-02-2024
1.267 beschreven archiefstukken
12 gedigitaliseerd
totaal 48 bestanden
Kenmerken
Datering:
1333 - 1954
Auteur:
J.H. Streefland (1970)
Licentie:
Titel inventaris:
Hoogheemraadschap van de Zwijndrechtse Waard
Categorie:
laatste wijziging 05-02-2024
1.267 beschreven archiefstukken
12 gedigitaliseerd
totaal 48 bestanden