
Een dichtgeknoopt hemd dat bij de open haard te drogen hangt en opbolt door de warme lucht brengt de Franse broers Montgolfier op het idee dit effect toe te passen in een ballon. Ze maken een grote linnen zak van 790 kubieke meter, beplakken die met papier en impregneren het geheel met aluin.
Op 4 juni 1783 stoken ze een vuur van wol en stro, verwarmen daarmee de lucht in de ballon en zowaar, de ballon legt in tien minuten een afstand van twee kilometer af en bereikt intussen een hoogte van twee kilometer. In september volgt een ballonvaart met passagiers: een schaap, een haan en een eend. Een maand later, op 21 november 1783, maken voor het eerst in de geschiedenis twee mensen een luchtreis: Jean François Pilatre de Rozier en de markies van Arlandes blijven 25 minuten in de lucht. Ook in Rotterdam en Den Haag worden in november en december van dat jaar ballonnen opgelaten. Het zijn schokkende experimenten, omdat ze elementaire zekerheden aantasten, de zekerheid dat de mens niet kan vliegen. Wie het toch probeert is letterlijk hoogmoedig en komt ten val. Er wordt uiteenlopend gereageerd. Zij die de Verlichting omarmen, zien allerlei nuttige toepassingen. De conservatief ingestelden twijfelen aan het nut, spotten met de hoogmoedigen en voorspellen hun val. Dordrecht blijft niet achter. In 1786 wordt ook hier een luchtbol (zoals men ze hier dan noemt) opgelaten, aan de ‘s-Gravendeelsedijk, met een poes als passagier. De Dordtse dichter en beeldend kunstenaar Dirk Kuipers behoort niet tot de verlichten en schrijft er over:
‘Op den papieren en met vuur opgevulden luchtbol hebbende een kat onder aan hangen; opgelaaten te Dordrecht den 10. maart 1786.’
Loop mannen en vrouwen en kinderen mee,
Laat vaaren uw handwerk, de luchtbol is ree,
Moest gij niet bekijken zijn wondere vlucht?
Daar gaat hij, daar rijst hij, en rijst in de lucht.
Hij glinstert, hij flikkert, hij gaat reeds al hoog;
Nog rijst hij, schreeuwt wakker, nog ziet hem uw oog.
Straks duikt hij, en valt, door het vuur in den brand,
Van binnen gestookt, met wonder verstand.
Spijt Witgeest(1), die toovnaar, die ‘t kunstje reeds wist,
Maar nimmer daar mede ‘s volks geld heeft verkwist.
‘t Is aartig, ‘k beken het, de kunst is voltooid,
Mijn kijker voldeed mij nu meerder dan ooit.
Mijn buurmans klein jonksken, een knaapje vrij plat,
Riep: wel! Een mooi vliegertje, hoe aartig is dat!
Mijn Lethje riep mee: zie ik wed om een zoen,
Mijn blaasjes van zeepsop die kunnen ‘t ook doen.
‘k Moest lagchen, en denk ‘er meêr lagchen met mij,
Gelukkig is ‘t valt hij gindsch huisje maar vrij;
‘t Gebeurde ook, maar ‘t vuur, dat hij had in zijn gat,
Verbrandde den bol en verschroeide de kat.
(1) Simon Witgeest, schrijver van een boek met 1600 tover- en goochelkunstjes
Pieter Breman