756 Polder 'Cromstrijen'
756
Polder 'Cromstrijen'
Aanwijzingen voor de gebruiker
laatste wijziging 05-02-2024
944 beschreven archiefstukken
Inleiding
2. Inleiding door P. Ernsting
2.3. Relatie van de binnen tot de ambachtsheren
756 Polder 'Cromstrijen'
Inleiding
2. Inleiding door P. Ernsting
2.3.
Relatie van de binnen tot de ambachtsheren
laatste wijziging 27-02-2015
Bij de waterlozing waren de polders Nieuw-Cromstrijen, Klein-Cromstrijen, Groot-Cromstrijen en Numanspolder niet allen op elkaar aangewezen, maar ook op de Ambachtsheerlijkheid, omdat de buitendijks gelegen gronden eigendom waren van de Ambachtsheren.
In 1628, 3 jaar nadat de bedijking van de polder Groot-Cromstrijen tot stand was gekomen, sloten de ingelanden van Groot-Cromstrijen en die van Nieuw- en Klein-Cromstrijen een overeenkomst met betrekking tot het bepalen van de bijdragen van elk der drie polders in de kosten van een gemeenschappelijke uitwatering.
Na de bedijking van de Numanspolder in 1643, sloten afgevaardigden van de polders Nieuw-Cromstrijen, Klein-Cromstrijen, Groot-Cromstrijen en Numanspolder en afgevaardigden van de Ambachtsheerlijkheid een overeenkomst, waarbij werd bepaald, dat de kreek, genaamd "De Logger", doorgegraven zou worden naar de oostelijke van de Numanspolder aan de Schuring. Gewoonlijk werd de gemeenschappelijke regeling van 1628 de "Kleine Uitwatering" genoemd, die van 1643 de "Grote Uitwatering".
De voorwaarden van de verkaveling der achtereenvolgens aangewonnen polders kwamen steeds bepalingen voor, waardoor Ambachtsheren zich van hun invloed in de polders verzekerden. Zij behielden de eigendom van de dijken, bermen en wegen, terwijl ook de visserij, vogelarij, zwanendrift en jacht te hunnen profijte bleef. Bovendien hadden zij het recht tot het benoemen van de polderbesturen en tot het uitschrijven en leiden der ingelandenvergaderingen.
Direct na de verkaveling der bedijkte polders waren de ingelanden van die bedijkingen dezelfde als Ambachtsheren, maar in de loop van de tijd werd door verkoop en overerving het aantal ingelanden dat niet gegoed was in de Ambachtsheerlijkheid, steeds groter, wat voor de Ambachtsheren verlies van invloed betekende. Op deze manier ontstonden soms moeilijkheden en wrijvingen tussen Ambachtsheren en ingelanden.
In 1774 werd door Ambachtsheren een keur op de dijken, wegen, vlieten, watergangen en sloten vastgesteld. De ingelanden van de vier polders (Nieuw-, Klein-, Groot-Cromstrijen en Numanspolder) betwistten de geldigheid der keur en maakten gelijk van de gelegenheid gebruik een aantal andere grieven met betrekking tot een volgens ingelanden te ver gaande bemoeiing van de Ambachtsheren kenbaar te maken.
De Ambachtsheren vroegen de mening van de advocaten Van Hamel, Van der Meersch en Gallé over het geschil. In het advies dat zij uitbrachten, kwamen ze tot de conclusie dat de keur in kwestie op volkomen wettige wijze tot stand was gekomen * .
Zowel door de ingelanden als door Ambachtsheren werden "memoriën van sustenuen" ingediend, en na lange beraadslagingen sloot men de 25e juni 1777 een overeenkomst, die de 8e oktober van dat jaar door de Hooge Raad van Holland werd bekrachtigd.
De Ambachtsheren zouden in het vervolg op grond van de eigendom van de dijken, wegen en wateringen in de vergaderingen van ingelanden der vier binnenpolders van Cromstrijen het recht hebben om mee te stemmen, alsof zij in iedere polder ingelanden waren voor 1/8 boven "het getal der morgentalen", welk getal in zijn geheel 7/8 vormde.
Dit betekende, dat Ambachtsheren voor wat Nieuw-Cromstrijen betrof mee stemden met 80 morgen, voor wat Klein-Cromstrijen aanging met 30 morgen, voor zoveel Groot-Cromstrijen aanging met 170 morgen en voor wat Numanspolder betrof 160 morgen, iedere ingeland van de vier polders bleef stemmen met zoveel morgentalen als hij in de polders bezat, zonder de gebroken- of roedetalen te rekenen. Voor het overige bleef allen ongeveer bij het oude.
Erg lang zijn de bepalingen van de overeenkomst niet nageleefd; omstreeks 1795 kwam hieraan een einde. De door de Ambachtsheren benoemde dijkgraven en heemraden werden afgezet, omdat volgens een publikatie van de "Voorlopige Representanten des Bataafschen Volks", ingelanden het recht hadden zelf een dijkgraaf, heemraden en een penningmeester te kiezen. Ondanks de protesten van de Ambachtsheren, maakten de ingelanden gebruik van dit recht.
Tenslotte onthielden Ambachtsheren zich van verdere inmenging. Zij besloten echter hun bijdrage in de ondersteuning der armen in te houden, omdat de ingelanden, nu zij er op stonden hun eigen polderbestuur te kiezen, er wel geen bezwaar tegen zouden hebben, ook hun eigen armen te onderhouden.
Tot 1814 kozen de ingelanden zelf hun polderbestuur. In dat jaar bepaalde de Souvereine Vorst dat de benoemingen in het vervolg zouden geschieden door het Hoofd van de Staat op voordracht van de Ambachtsheren. Er kwam geen protest van de zijde van de ingelanden.
Bij besluit van 2 juli 1851 kwamen Gecommitteerde Ambachtsheren, dijkgraven en heemraden en gecommitteerden overeen, dat alle door de polderbesturen vast te stellen keuren aan de beoordeling van de Ambachtsheren zouden worden onderworpen.
laatste wijziging 05-02-2024
944 beschreven archiefstukken
Inventaris
laatste wijziging 05-02-2024
944 beschreven archiefstukken
Kenmerken
Datering:
1602 - 1974
Auteur:
G. Timmerman (1996)
Licentie:
Titel inventaris:
Polder 'Cromstrijen'
Categorie:
laatste wijziging 05-02-2024
944 beschreven archiefstukken