Uw zoekacties: Polder 'Cromstrijen'

756 Polder 'Cromstrijen'

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Aanwijzingen voor de gebruiker
Openbaarheidsbeperkingen
Beperkingen aan het gebruik
Andere toegangen
Aanvraaginstructie
Citeerinstructie
Inleiding
1. Voorwoord
2. Inleiding door P. Ernsting
2.1. Algemeen
756 Polder 'Cromstrijen'
Inleiding
2. Inleiding door P. Ernsting
2.1.
Algemeen
De 16e juli 1492 verleende Maximiliaan van Oostenrijk, toen regent voor Philips de Schoone, aan zijn "lieven en getrouwen secretaris en audiëncier Mr. Gerard Numan bij open en bezegelde brief in erfpacht de nieuwe aanwassen, uitgorzen, slikken en rietbroeken, strekkende van de Westmaze tot aan de diepte van Strijemonde, langs de Group westwaarts tot Cromstrijen toe, zuidwaarts tot Wyvekeen, oostwaarts tot aan het Nieuwe Land van Essche toe.
Tevens kreeg mr. Gerard het recht om die landen te bedijken, wanneer en zo dikwijls het nuttig mocht zijn, waarbij vrijdom van alle tienden en belastingen zou worden verleend voor de tijd van 12 jaar met ingang van de dag waarop de ploeg voor het eerst in het nieuwe land zou zijn gegaan.
Bovendien verleende Maximiliaan Mr. Gerard Numan en zijn recht verkrijgenden de middelbare en lage heerlijkheid op deze gronden, met de daaruit voortvloeiende rechten, zoals het windrecht, visserij en vogelarij. In geval van bedijking zouden de Ambachtsheer en zijn recht verkrijgenden in de nieuwe landen dijkgraven, schout, schepenen, gezworen heemraden en andere officieren mogen aanstellen. Bij de Ambachtsheer zouden ook de schouw van de dijken en de lagere rechtspraak berusten. De hoge heerlijkheid behield Maximiliaan voor zich en zijn erven.
Zo was dus Mr. Gerard Numan de eerste Ambachtsheer van "Numansgorzen".
In de latere beleningsakten *  , ook in die, welke dateren, van na de bedijking der polders Nieuw-Cromstrijen, Klein-Cromstrijen, Groot-Cromstrijen en Numanspolder (over welke bedijkingen straks meer), wordt dezelfde omschrijving gebezigd als in de oorspronkelijke beleningsakte, d.w.z. dat de Ambachtsheerlijkheid ook na de door Ambachtsheren ondernomen bedijkingen steeds weer verleend wordt op de "Nieuwe aanwassen, uijtgorsen, slijken ende rietbroekken geleegen bij Strijen, genaamd Numansgorsen, strekkende van de Westmaze tot aan den diepe van de Strijenmonde langs de Groep westwaarts tot Cromstrijen toe, zuijdwaarts tot Wijvekeen, oostwaarts tot aan 't Nieuweland van Essche".
Toen in 1494 de meerderjarig geworden Philips de Schoone het bewind van zijn vader en voogd Maximiliaan overnam, verklaarde hij de na de dood van Karel de Stoute verleende privileges vervallen. Nu moesten onder andere alle bezitters van de aanwassen en gorzen onder overlegging van hun titels bevestiging aanvragen. Ook Mr. Numan moest een dergelijk verzoek indienen. Er werd gunstig op beschikt, zodat alles bij het oude bleef. Slechts werd de pachtsom iets verhoogd.
Reeds 18 december 1492 had Mr. Numan een vierendeel van zijn rechten, echter met behoud van de Ambachtsheerlijkheid, overgedragen aan Thomas Beuckelaer, raad en rentmeester-generaal van Holland, Zeeland en Friesland. Deze Thomas Beuckelaer verkocht in 1493 een kwart van zijn vierendeel door aan Jacob van Barry, secretaris-ordinaris van Keizer Maximiliaan.
Mr. Gerard Numan had drie kinderen, Jan, Mr. Pieter en Gerardina, die na zijn dood in 1505 elk op een vierdedeel aanspraak konden maken. Jan Numan verkocht in 1520 een achtstedeel van de gorzen met de Ambachtsheerlijkheid aan Jan van Barry, zoon en erfgenaam van Jacob.
Mr. Pieter Numan stierf kinderloos en Jan en Gerardina verkochten de aandelen, die zij hadden geërfd en reeds in hun bezit hadden, zodat in 1525 onder de bezitters van de Numansgorzen geen Numan meer voorkwam.
In de loop van de volgende jaren breidde het aantal deelgerechtigden in de Ambachtsheerlijkheid zich door overerving en verkoop steeds meer uit.
De 29e oktober 1625 had men besloten bij het nemen van besluiten bij morgentalen. Toen nu Ambachtsheren in 1642 de Numanspolder hadden bedijkt en deze bij de verkaveling 1026 morgen groot bleek te zijn, stelde men het aantal aandelen in de Ambachtsheerlijkheid ook op 1026, waarmee dus ieder der deelhebbers in 1642 in het onverdeelde bezit van de Ambachtsheerlijkheid zoveel aandelen had als hij morgentalen bezat in de Numanspolder *  .
Ook nu nog bestaat de Ambachtsheerlijkheid uit 1026 aandelen, welke aandelen ook wel "morgens ambachtsportie" werden genoemd.
Na de verkaveling van de Numanspolder in 1642 was een morgen land in de Numanspolder echter niet identiek aan een morgen ambachtsportie. De Ambachtsheerlijkheid was en bleef verbonden aan de gorzen, zoals we boven ook reeds hebben gezien. De aandelen in de Ambachtsheerlijkheid zijn dan ook altijd los verhandelbaar geweest. Weliswaar is bij de verkaveling van de Numanspolder in 1642 een zeker verband ontstaan tussen het bezit aan grond in die polder en het bezit van aandelen in de Ambachtsheerlijkheid, maar dit is slechts van korte duur geweest.
In 1883 was het zover gekomen dat bijvoorbeeld Adrianus Vos eigenaar was van 84 morgen in de Numanspolder, terwijl hij slechts 3 aandelen in de Ambachtsheerlijkheid bezat *  .
Men werd gerekend te behoren tot de Ambachtsheren wanneer men in de Gorzen 10 morgen (= 10 van de 1026 porties) in eigendom bezat *  . men had dan het recht van jacht.
Dat jachtrecht was in de beleningsakten nooit genoemd als ambachtsgevolg, maar evenmin stond het vermeld bij de regalia die de vorsten zich voorbehielden, zoals het geval was met de tienden en de moeren.
Toen de Ambachtsheren in 1655 keuren op de jacht wilden uitvaardigen, betwistte de baljuw van Strijen hun het recht daartoe, en ontzegde hij tegelijkertijd aan Ambachtsheren het gehele recht. Deze laatsten wezen op hun handvesten en op het feit dat zij het jachtrecht sedert onheuglijke tijden hadden bezeten en uitgeoefend *  .
De zaak liep uit op een proces voor de Hooge Raad van Holland en Zeeland, maar na negen jaar had de Hooge Raad nog geen uitspraak gedaan, zodat de partijen in 1665 maar een overeenkomst sloten. De baljuw zou in het vervolg keuren maken, die door de Ambachtsheren als door hen opgesteld zouden worden afgekondigd. De Ambachtsheren zouden in de Heerlijkheid mogen jagen, mits zij voor ten minste 10 morgen in de heerlijkheid waren gegoed.
De Representanten des Bataafschen Volks hieven in 1795 het jachtrecht, dat de Ambachtsheren verder ongestoord hadden genoten, op. In 1814 gaf Koning Willem I het echter weer terug.
De Ambachtsheren bepaalden in 1816, dat alleen geïnteresseerden persoonlijk het genot van jacht mochten hebben.
In 1818 bepaalden Ambachtsheren, indachtig de overeenkomst van 1665, dat iemand die minder dan 10 aandelen in de Ambachtsheerlijkheid verkocht, die niet mocht verkopen met het recht van de jacht omdat dat er niet aan verbonden was.
Meestal gaven de Ambachtsheren de jacht in huur aan de grootste liefhebbers onder hen, veelal de Gecommitteerden, die in het jachtseizoen toch aanwezig waren.
De Ambachtsheerlijke titel is ongeveer een eeuw lang in het bezit geweest van het geslacht Van Barry. De rechten van dit geslacht kwamen door huwelijk aan Cornelis van Mierop, heer van Cuyck, van Hoogwoude, van Calstagen enz. waarschijnlijk is na de door van deze Cornelis van Mierop gerechtelijk beslist dat alle geïnteresseerden behoorden te delen in alle voordelen aan de uitgifte van de Gorzen verbonden, dus ook in die, verbonden aan de Ambachtsheerlijke titel *  . Hoe dit ook zij, de opvolger van Cornelis van Mierop, Mr. Cornelis Duyn, Ambachtsheer en titre van 1609-1614 was, zoals blijkt uit de beleningsakte door de gezamenlijk geïnteresseerden als zodanig aangewezen.
Dat men als Ambachtsheer en titre steeds de verdienstelijke of aanzienlijkste verkoos *  , is misschien de eerste tijd het geval geweest, maar toen in 1661 de titel werd verleend aan Floris van Bam, was deze Floris 13 jaar oud. * 
De volledige lijst van Ambachtsheren en titre is bekend *  .
De laatste van Mr. Jacob van der Heim, raad en vroedschap van Rotterdam en secretaris der Admiraliteit op de Maas, die de waardigheid heeft bekleed van 1765 tot 1799.
Toen het aantal deelgerechtigden in de Ambachtsheerlijkheid zich uitbreidde, begon ook de behoefte toe te nemen, om het beheer en de administratie der gezamenlijke bezittingen aan één persoon of enkele personen toe te vertrouwen. Vooral Jan van Barry, die de Ambachtsheerlijke titel bezat van 1520 tot 1552 en die in 1539 ook optrad als rentmeester, heeft zeer geijverd voor de ontwikkeling van het gemeenschappelijk bezit. Op zijn wens werd een van de deelgerechtigden gecommitteerd om hem terzijde te staan. Aanvankelijk werd zo'n commissie waarschijnlijk slechts voor bepaalde gevallen verleend.
Bij resolutie van 29 april 1623 werd bepaald dat er twee vaste gecommitteerden zouden zijn. Bij resolutie van 28 april 1644 werd het aantal gebracht op drie, maar 5 mei 1651 werd besloten het aantal gecommitteerden weer op twee te stellen. De 16e mei 1742 werd het aantal weer op drie gebracht, wat sedert dien zo bleef. Ook nu nog is dit het geval *  .
De drie gecommitteerden zijn volgens de "Algemeene bepalingen betrekkelijk het beheer van gecommitteerden Ambachtsheeren -Grondeigenaren en de vervulling van het rentmeesterschap" van 1871 belast met het algemeen beheer over de goederen, behorend tot de Ambachtsheerlijkheid Cromstrijen en met het toezicht op de administratie van de Rentmeester en op de handelingen van alle beambten.
Jaarlijks treedt op de jaarvergadering die tot het doen der rekening wordt gehouden, één gecommitteerde af, maar hij is onmiddellijk herkiesbaar. De drie gecommitteerden zijn ieder om beurten gedurende één jaar President-Gecommitteerde.
2.2. Bedijking
2.3. Relatie van de binnen tot de ambachtsheren
2.4. Reglementering
2.5. Waterstaatwerken
2.6. Verdergaande samenwerking
2.7. Naschrift (G. Timmerman)
3. Inleiding door G. Timmerman

Kenmerken

Datering:
1602 - 1974
Auteur:
G. Timmerman (1996)
Titel inventaris:
Polder 'Cromstrijen'
 
 
 

Deze website maakt gebruik van cookies en daarmee vergelijkbare technieken om een optimale gebruikerservaring te bieden. Je kunt je voorkeuren aanpassen.

Deze cookies zorgen ervoor dat de website naar behoren werkt. Deze cookies kunnen niet uitgezet worden.
Deze cookies zorgen ervoor dat we het gebruik van de website kunnen meten en verbeteringen door kunnen voeren.
Deze cookies kunnen geplaatst worden door derde partijen, zoals YouTube of Vimeo.
Deze cookie stellen onze advertentiepartners in staat om doelgerichter informatie te kunnen aanbieden.

Door categorieën uit te zetten, kan het voorkomen dat gerelateerde functionaliteiten binnen de website niet langer correct werken. Het is altijd mogelijk om op een later moment de voorkeuren aan te passen.