In de periode na het vertrek van de Franse overheersers in 1813 tot 1825 wordt de gemeente Dubbeldam bestuurd door een schout en een raad. Of de schout ook de functie van gemeentesecretaris uitoefent en of hij dezelfde is als de burgemeester tevens secretaris die in 1825 wordt benoemd, is niet duidelijk.

In 1825 wordt het gemeentebestuur van Dubbeldam opnieuw ingericht. Dit gebeurt op grond van het nieuw reglement voor het bestuur ten plattenlande dat gedeputeerde staten van Zuid-Holland op 12 augustus 1825 hebben vastgesteld.
De functie van gemeentesecretaris wordt van 1825 tot 1884 door de burgemeester uitgeoefend. Vanaf 1884 tot aan de opheffing van de gemeente Dubbeldam in 1970 worden en blijven het afzonderlijke functies. De eerste – door koning Willem I op 9 augustus 1825 benoemde – burgemeester en secretaris is H. Struijk, die lange tijd ook een notarispraktijk in de buurgemeente Dordrecht heeft.

Van 1851 tot circa 1900 is de gemeentesecretaris in Nederland de penvoerder van de gemeente. De architect van de Gemeentewet uit 1851, minister Thorbecke, vindt dat er een ambtenaar nodig is die de notulen verzorgt, brieven laat uitgaan en stukken opmaakt.

Er zijn wel men mensen die voor de gemeente werken, zoals een bode, een grafmaker, een wegwerker, lantaarnopstekers, ambachtslieden e.d., maar tot 1914 moet de gemeentesecretaris, die vanaf 1908 tot 1924 in dubbelfunctie ook gemeenteontvanger is, de eigenlijke secretariewerkzaamheden alleen doen. Hij mag als hulp wel een ambtenaar ter gemeentesecretarie in dienst nemen, mits met toestemming van het college en betaald uit eigen zak. Er zijn overigens af en aan wel volontairs (ambtenaren in opleiding) aan de slag.
Pas in 1914 besluit de gemeenteraad na enige discussie dat er een bezoldigd ambtenaar ter secretarie moet komen als ondersteuning van de gemeentesecretaris. Deze komt dan voor rekening van de gemeente. Ook komt er een instructie voor de ambtenaar ter secretarie.