Uw zoekacties: Bank van Lening, alsmede het Oude Mannen- en Vrouwenhuis

101 Bank van Lening, alsmede het Oude Mannen- en Vrouwenhuis

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Aanwijzigingen voor de gebruiker
Openbaarheidsbeperkingen
Beperkingen aan het gebruik
Andere toegangen
Aanvraaginstructie
Citeerinstructie
Inleiding
1. Geschiedenis en organisatie
101 Bank van Lening, alsmede het Oude Mannen- en Vrouwenhuis
Inleiding
1.
Geschiedenis en organisatie
De geschiedenis van de Nederlandse banken van lening komt uitgebreid aan de orde in de dissertatie van J.D. Veegens uit 1869, getiteld De banken van lening in Noord-Nederland tot het einde der 18e eeuw. en het artikel van H.J. Westerling Uit de geschiedenis van de banken van lening in Nederland. in De economist. uit 1914. Daarin komen Dordrecht en de Bank van lening herhaaldelijk voor. In het begin hangt de geschiedenis van deze bank nauw samen met die van de in Dordrecht gevestigde Lombarden en Caorcijnen. De geschiedenis van de banken van lening moet men wel scheiden van die van de Montes Pietatis die geen winst beoogden, maar althans oorspronkelijk zuiver instellingen van liefdadigheid waren en die in Nederland niet of nauwelijks hebben bestaan. Wellicht duiden de anders onverklaarbare woorden te cauwecinne cost in een schepenakte van 15 augustus 1278 op de aanwezigheid van Lombarden, maar in elk geval kan hun aanwezigheid in 1296 worden vastgesteld te Dordrecht en Ameide. In 1338 worden aan de Lombarden verscheidene voorrechten verleend. Bovendien stonden zij onder de bijzondere bescherming en soms ook rechtspraak van de graven van Holland.
In een akte van 22 februari 1405 worden aan de Lombarden door graaf Willem VI al hun begane breuken en misdaden vergeven en wordt hun huis teruggegeven. Dit stond waarschijnlijk in de nabijheid van de Wijnbrug, die in 1326 voorkomt onder de naam Cawercinenbrug, misschien wel op de plaats van de latere Berckepoort. Voor een Lombard in de nabijheid van de reeds in 1403 [archiefnummer 1, inventarisnummer 14] onder die naam voorkomende Lombardbrug ontbreekt ieder bewijs, hoewel de mogelijkheid van een verplaatsing in de stad - men denke aan het feit dat zij in de 17e - 19e eeuw aan de landzijde van de Wijnstraat vrijwel tegenover de Nieuwbrug gevestigd was - niet is uitgesloten. Overigens wordt in 1313 van een klein Lombardhuis melding gemaakt (P.H. van de Wall, deel I, pagina 180), hetgeen schijnt hoewel niet behoeft te betekenen, dat er twee waarschijnlijk aan hetzelfde genootschap toebehorende lommerds zijn geweest. In dit verband bedenke men echter dat later de lommerd in twee, misschien zelfs een tijdlang drie aan elkaar grenzende huizen aan de Wijnstraat gevestigd is geweest.
Het recht om banken van lening op te richten kwam oorspronkelijk aan de landsheer toe, na de opstand aan de Staten, maar deze lieten deze materie al gauw aan de stedelijke besturen over. Blijkens een stedelijke publikatie van 3 augustus 1709 tegen het belenen buiten de bank om wordt gesproken van een door de Staten van Holland op verzoek van de stedelijke regering aan de Bank van lening verleend octrooi. Tussen 1659 en 1679 zijn in de meeste Hollandse steden de tafels van lening aan de stad gekomen echter nog niet in Dordrecht. Hier heeft het nog tot 1753 geduurd alvorens dit geschiedde. Uit inventarisnummer 14 blijkt, dat de Bank van lening voor 1754 reeds, althans sedert het einde van de 16e eeuw, verpacht is geweest hoewel de stedelijke regering zich op verschillende wijzen met haar bemoeide onder andere met de aanstelling van functionarissen van de bank. Op 1 oktober 1729 werd de bank verpacht aan Willem de Koninck voor een periode van 20 jaar en op 31 oktober 1749 werd dit octrooi met nog eens vier jaar verlengd. In september 1753 liep zodoende de pacht van de bank af en niemand werd bereid gevonden haar opnieuw te pachten. Daarom trok de stedelijke regering in diezelfde maand de bank aan zich om deze voor stadsrekening te exploiteren. Er werden ordonnanties, instructies en reglementen vastgesteld en uit de opbrengst moesten ieder jaar door de bank recognitiën worden betaald, namelijk 1200 gulden aan de stad, 600 gulden aan het Weeshuis en 350 gulden aan het Leprooshuis. Later werden deze bedragen verhoogd.
De Bank van lening was in 1753 gevestigd in twee huizen aan de Wijnstraat, schuin tegenover de Nieuwbrug, genaamd 'Rodenburg' en 'Het schaeck'. De plaats van vestiging na 1753 staat wel vast, namelijk in de twee hierboven genoemde huizen, maar in hoeveel huizen de bank voordien gevestigd was, is niet duidelijk. Er zijn aanwijzingen in de in het archief bewaard gebleven eigendomsbewijzen, dat er in de 17e eeuw op die plaats drie huizen hebben gestaan, geheten 'De drie coningen', 'Jerusalem' en 'Spaengien', maar Balen noemt al deze vijf huizen naast elkaar. De huizen, waarvan de eigendomsbewijzen in het archief aanwezig zijn, hebben gestaan op de plaats van het tegenwoordige pand Wijnstraat 127 en 137-139. Het daartussen liggende pand draagt de nummers 129-135. De vraag hoe de toestand ter plaatse in de Middeleeuwen, 16e en 17e eeuw tot aan de 19e eeuw is geweest, is overigens, hoe belangrijk uit topografisch oogpunt ook, uit het oogpunt van de geschiedenis van de bank vrij onbelangrijk. Van de drie bovengenoemde huizen, die Balen dus tegelijk met de twee andere noemt, zijn geen afbeeldingen bekend, wel echter van de huizen 'Rodenburg' en 'Het schaeck', zowel van voor de gedeeltelijke verbouwing in 1840 als van na die tijd.
De opheffing van de Bank van Lening had plaats op 4 maart 1879, nadat de Gemeenteraad daartoe in beginsel reeds op 15 mei 1877 had besloten. Deze geschiedde vanwege de slechte financiële toestand. Bedroeg het verlies in 1877 nog 710,78 gulden, in 1878 was dit reeds toegenomen tot 1173,02 gulden. Ook het aantal beleende panden liep geleidelijk terug en na 1 juli 1877 werden er geen nieuwe meer beleend. De gebouwen van de bank kwamen aan de stad en werden in december 1878 verhuurd, waarna zij op 26 augustus 1879 afgebrand zijn. Bij de opheffing werden de beambten van de bank eervol ontslagen, de roerende goederen werden verkocht en de borgtochten uitbetaald. Dat de Bank van lening toch wel in de behoefte voorzag, blijkt uit het feit dat er na de opheffing in de stad verscheidene door particulieren beheerde pandjeshuizen werden opgericht. Dergelijke instellingen waren onder andere gevestigd in de Tolbrugstraat, de Wijngaardstraat en Lombardstraat. Zij werden later wettelijk geregeld bij de Pandhuiswet. In de loop der jaren zijn deze pandjeshuizen geleidelijk verdwenen en het laatste pandjeshuis van Willem van Randwijk is opgeheven in mei 1930.
Het opperbestuur over de Bank van lening hadden de burgemeesters, die daarover rapport uitbrachten aan de Oudraad. De bank zelf werd bestuurd door drie commissarissen, die tevens de Slagroede beheerden en die uit de stadsregering werden gekozen. Van hen trad ieder jaar één af. Bij de oprichting van de bank door de stad waren er als personeel in aangesteld een opperkassier, tevens eerste belener, een tweede belener, een losser, tevens tweede bediende, een boekhouder, een bankbediende en vier inbrengers. Hierbij kwam al heel gauw een assistent, later gevolgd door een tweede. Met ingang van 1 januari 1754 trad de bank in werking tot soulagement der armen en weeringe van alle onbehoorlijke woeckerijen. Gedurende de hele week hadden de commissarissen zitting, behalve op woensdagmiddag en zaterdagmorgen. De belening van panden geschiedde door de inbrengers bij wie het publiek zijn panden kwam brengen. De inbrengers mochten niet meer geld aannemen bij het lossen van panden dan waarvoor interest aan de bank was betaald. Bovendien werd bepaald dat zij als particulier geen goederen mochten belenen en ook dat zij niet buiten de bank de panden mochten onderbrengen die aan hen werden toevertrouwd. Het was verboden dat andere burgers er banken van lening op na hielden. Er werd dan ook streng opgetreden tegen de zogenaamde smokkelbanken, zoals bijvoorbeeld in het jaar 1754 gebeurde. De inbrengers moesten nauwkeurig boek houden van alle beleende panden. Reeds in 1675 waren er aan de bank twee inbrengsters benoemd na een klacht van de kassier over kwalijke bejegening door een klant. De eerste belening nadat de bank aan de stad gekomen was, vond plaats op 16 januari 1754.
Bij de leenbank behoorde ook de Slagroede, het erf- of verkoophuis geleid door de pachter van de Slagroede, de vendumeester die ondergeschikt was aan de commissarissen van de bank sinds 1750. Deze vendumeester moest verkopingen leiden ten overstaan van twee schepenen en de secretaris van de stad. Van deze verkopingen moest hij een register bijhouden onder toezicht van de boekhouder en secretaris van de leenbank. Van alles wat er verkocht werd, moest hij kennis geven aan de leenbank. De panden die na een jaar en zes weken niet waren afgelost werden aan de Slagroede in het openbaar verkocht. Voor 1754 waren er per jaar zes verkopingen, maar na 1754 vier, elk kwartaal één. De commissarissen van de leenbank waren verplicht ieder jaar financieel rapport over de bank uit te brengen aan de Oudraad en de secretaris had tot taak boek te houden van de gelden die de bank van de stadsthesaurier ontving, van inkomsten en uitgaven en moest er tevens op toezien dat iedere beambte zijn plicht deed. Deze organisatie is zo gebleven tot 1795, toen de gehele Oudraad werd ontslagen en twaalf municipalen werden aangesteld. Ook de commissarissen en het personeel van de leenbank werden ontslagen en door anderen vervangen.
Een nieuw reglement van de leenbank werd opgesteld op 27 november 1828, waarbij de commissarissen wederom werden vervangen door nieuwe die voortaan directeuren werden genoemd. Na 1828 werden de verkopingen niet meer door de vendumeester gehouden, maar door de burgemeester of door zijn geassisteerde secretaris in het bijzijn van het bestuur van de leenbank. Dit nieuwe reglement werd 13 januari 1829 ingevoerd en tegelijkertijd werden de nieuwe ambtenaren benoemd. Ook van de directeuren trad er ieder jaar één af. In 1849 strekte de werkzaamheid van de bank zich uit over de Alblasserwaard, de Zwijndrechtse en Hoekse Waard en het Eiland van Dordrecht. In dat jaar omvatte het personeel een zestal ambtenaren; een kassier, een eerste belener, een tweede belener, een boekhouder, een klerk, een assistent alsmede vijf inbrengers. Bij de opheffing van de Bank van lening in maart 1879 beschikte deze over een saldo van 4568, 42 gulden welk kapitaal aan de stad is gekomen. Overschotten van verkochte panden konden nog 20 maanden na de liquidatie van de leenbank ter beschikking staan van de houders van de pandbrieven. De laatste rekening van de bank werd op 4 maart 1879 door de Gemeenteraad goedgekeurd.
2. Het archief en de inventarisatie

Kenmerken

Datering:
1410 - 1879
Auteur:
B.A. Roos (1965)
Omvang:
5,5 meter
Titel inventaris:
Bank van Lening, alsmede het Oude Mannen- en Vrouwenhuis
 
 
 

Deze website maakt gebruik van cookies en daarmee vergelijkbare technieken om een optimale gebruikerservaring te bieden. Je kunt je voorkeuren aanpassen.

Deze cookies zorgen ervoor dat de website naar behoren werkt. Deze cookies kunnen niet uitgezet worden.
Deze cookies zorgen ervoor dat we het gebruik van de website kunnen meten en verbeteringen door kunnen voeren.
Deze cookies kunnen geplaatst worden door derde partijen, zoals YouTube of Vimeo.
Deze cookie stellen onze advertentiepartners in staat om doelgerichter informatie te kunnen aanbieden.

Door categorieën uit te zetten, kan het voorkomen dat gerelateerde functionaliteiten binnen de website niet langer correct werken. Het is altijd mogelijk om op een later moment de voorkeuren aan te passen.